Willibrordzondag 2017 – Preekschets en voorbede

Sjaak van t Kruis

‘De ware hervorming vandaag, voor onze kerken en voor de samenleving in haar geheel, zou er weleens in kunnen bestaan, dat we eerlijk tegenover onszelf en anderen zijn over onze kwetsbaarheid en onze beperktheid. Wij maken het leven niet. Wij maken de samenleving niet. Ons leven is pas dan vervuld en ‘geslaagd’ wanneer we afzien van zelfprofilering en zelfhandhaving door ons te richten op Christus alleen.’ 

 

 

Willibrordzondag 2017 – Hervorming vandaag – Eén is onze Meester en wij allen zijn broeders en zusters

Handreiking voor Eucharistieviering, preek en voorbede

De lezingen voor deze zondag zijn:
Mal. 1,14b – 2,2b-8.10 ; Psalm 131; 1 Tess 2,7-9.13 en Mt. 23,1-12

Openingswoord

Willibrord2017 Willibrordzondag 1 212x300Op deze 31e zondag door het jaar, tevens Willibrordzondag, staan we stil bij de opdracht tot eenheid die Jezus zijn leerlingen heeft voorgehouden. In de viering van de Eucharistie mogen we deze eenheid heel persoonlijk ervaren, maar tegelijkertijd weten we dat we toch ook weer niet allen één zijn. De zoektocht naar eenheid, die kerken in de 20e eeuw met elkaar zijn begonnen, is nog niet voltooid. Maar wel zijn we veel meer dan vroeger bij elkaar betrokken zoals dezer dagen bij de herdenking van het begin van de Reformatie.

In de schriftlezingen van vandaag krijgen we harde woorden te horen: als priesters of geestelijke leiders aan hun opdracht verzaken of als de één zich verheft boven de ander gaat het helemaal mis. Daartegenover staat de oproep om Gods Woord trouw te bewaren en Hem onophoudelijk te danken. Onze eenheid is in Christus. Wat betekent dat?

De woorden van Jezus tegen Farizeeën en Schriftgeleerden ontmoeten bij ons waarschijnlijk weinig weerstand. Ook wij vinden dat de woorden en de daden van mensen met elkaar in overeenstemming moeten zijn, zeker als het de woorden en daden betreft van ‘de kerk’: van haar dienaren, van haar leden.

Vinden de woorden van Jezus ook zoveel instemming, wanneer Hij komt te spreken over het dienaar willen zijn? Immers, zo zegt Hij: ‘Wie de grootste onder u is, moet uw dienaar zijn’. In onze cultuur gaat het er nu juist om dat je je profileert ten opzichte van de anderen. Je moet dat profiel ook oppoetsen. De sociale media leven er van. Het gaat erom dat je aan anderen laat zien hoe geslaagd je bent, hoe belangrijk je bent. Veel mensen hebben als levenstaak dat ze hun eigen public relations agent zijn. Wat een bevrijding is het om Jezus dan te horen zeggen, dat we allen broeders (en zusters) zijn. De een is niet meer of belangrijker dan de ander. We horen bij elkaar: we zijn (in welke positie we ook verkeren), kwetsbare mensen. 

De ware hervorming vandaag, voor onze kerken en voor de samenleving in haar geheel, zou er weleens in kunnen bestaan, dat we eerlijk tegenover onszelf en anderen zijn over onze kwetsbaarheid en onze beperktheid. Wij maken het leven niet. Wij maken de samenleving niet. Ons leven is pas dan vervuld  en ‘geslaagd’ wanneer we af zien van zelfprofilering en zelfhandhaving door ons te richten op Christus alleen.

Exegetische notities

Mal. 1,14b – 2,2b-8.10

Het boek Maleachi is geschreven na de ballingschap, waarschijnlijk rond het jaar 430. Zijn optreden vindt plaats na de herbouw van de tweede tempel in 516. Omdat de naam Maleachi verder niet voorkomt in het Oude Testament, zijn er exegeten die aannemen dat het om een anonieme profeet gaat. In deze lijn wordt dan gezegd, dat Maleachi een adjectief is en dezelfde betekenis heeft als het Latijnse angelicus : iemand die belast is met een opdracht, een gezondene.  Hoe het ook zij, het is duidelijk dat in dit Bijbelboek een boodschapper namens God aan het woord is. Hier spreekt niet iemand die door zijn woorden probeert geliefd te worden bij zijn toehoorders. De profeet komt met felle kritiek, zowel op de priesters van de tempel  (1:6-2:9) als op het volk (2:10-4:3).

De profetische kritiek richt zich in beide gevallen op een houding van onverschilligheid, die er op neer komt dat men  zich niet bekommert om ‘de glorie van Gods naam’ (2: 2).  Met een dergelijke houding heeft het brengen van offers door de priesters geen zin: ‘’ Ik zal u de afval van uw feestoffers in het gezicht werpen’’ (3b).  De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt hier:  Ik zal (…) jullie de mest van de offerdieren in het gezicht gooien’’.   Dit tekent de woede van God, in zijn gekrenkte liefde.

Je kunt je daarbij afvragen of iemand die God niet de eer geeft die Hem toekomt, door bijvoorbeeld dieren te offeren die gestolen zijn, of kreupel (vgl. 1: 13),  wel gelooft in de levende God. Het brengen van een offer is op die manier tot een leeg ritueel gemaakt, een gewoonte zonder werkelijke inhoud.  Het offer is dan niet een teken van dankbaarheid,  maar van opgelegde plicht.

Deze houding is volgens Maleachi mede ontstaan doordat het ontbreekt aan kennis aangaande de levende God .  ‘(…) De lippen van de priester moeten de kennis bewaren en uit zijn mond verwacht men de leer, omdat hij een bode is van Jahwe van de machten’(2:7).  Zij zijn de sleutelfiguren in het overdragen van de kennis aangaande de God van Israël. Die kennis zal in ieder geval op zijn gericht, om het volk duidelijk te maken dat God de heilige is, niet te vergelijken met de andere goden. Een God voor wie niet het offer telt, dat mensen brengen, maar die van hen vraagt om recht en gerechtigheid te doen. Vgl. bijvoorbeeld Jes. 1:11: ‘Wat heb Ik aan al uw offers? zegt Jahwe. Ik ben verzadigd van de brandoffers van uw rammen en van het vet van uw mestkalveren. Ik heb geen behagen in het bloed van stieren, lammeren en bokken’. (…) ‘Houdt op met kwaad doen. Leert liever het goede te doen, betracht de rechtvaardigheid, helpt de verdrukten, verschaft recht aan de wezen, verdedigt de weduwen.’’ (Jes. 1:16b vv.).

De priesters in de tijd van Maleachi lijken deze kennis echter te zijn vergeten. Ze menen dat zij zelf de criteria kunnen bepalen voor de kwaliteit van de offers die gebracht worden. Daarmee hebben ze zich feitelijk gesteld op de plaats van God zelf. 

Psalm 131

Deze houding van hoogmoed staat in schil contrast met de houding die naar voren komt uit Psalm 131:

‘Heer, niet verheft zich mijn hart, mijn ogen vermeten zich niet. Ik begeef mij niet in wat te groot is, te wonderbaarlijk voor mij. Neen, bedaren liet ik, verstillen mijn ziel als een kind bij zijn moeder geborgen; als dat kind zo voel ik mijn ziel. Dat Israël wachte de Heer, van thans tot in eeuwigheid’.

Hier is iemand aan het woord die wel kennis heeft van de levende God.  Iemand wiens hart zich ‘niet verheft’. De schrijver van deze Psalm weet dat ‘de Heer hooghartige mensen verafschuwt’ (Spr. 16: 5 NBV). Hier hoeft niets bevochten te worden. Hier geen concurrentie tussen God en mens, maar rust en vertrouwen. Het beeld dat hier geschetst wordt is dat van diepe rust en vrede. Alles zwijgt hier. De onrust, het woeden van de tijd, het gevecht om aanzien en macht: het valt allemaal stil. Hier ligt een kind, rustend bij de moeder. Iemand heeft eens gezegd dat Ps. 131 de meest mystieke tekst is in de Bijbel. Het is in ieder geval een beeldende tekst waarin volkomen overgave wordt geschetst.

Tess. 2: 7-9. 13.

De epistellezing is uit de brief aan de Tessalonicenzen: 1 Tess. 2,7-9.13.  Deze brief behoort tot de oudste geschriften uit het Nieuwe Testament en is geschreven door Silvanus, Timotheus en Paulus. Hoofdauteur is Paulus.  In Tessalonika was een gemeente ontstaan door het optreden  van Paulus tijdens zijn tweede zendingsreis, na zijn verblijf in Filippi (2:2; Hand. 17:1-9). 

Kenmerkend wordt in deze verzen beschreven wat de houding is geweest van de apostelen bij de verkondiging van het evangelie: tederheid en zachtheid.  Vers 7 is een opmerkelijke reflectie van Psalm 131. De tederheid van de voedster van een kind, is een houding die vertrouwen wekt. Het zaad van het evangelie kan alleen tot ontkiemen komen, wanneer de akker goed is voorbereid. Vertrouwen is nodig, willen mensen de bereidheid hebben heel hun leven te leggen in de handen van God. De apostelen spreken er hun dankbaarheid over uit, dat dat wonder in Tessaloniki heeft plaats gevonden. De mensen daar hebben begrepen, dat het evangelie dat hen door de apostelen werd gebracht, niet bestaat uit woorden van mensen, ‘ maar als wat het inderdaad is: het woord van God zelf. ‘  (vs. 13).

Matth. 23: 1-12.

In de evangelielezing keren veel van de elementen uit de andere lezingen terug. De woedende profetische kritiek in Maleachi 1, (met name vs. 3b.), zien we hier terug in de woorden van Jezus. Je proeft in deze verzen de boosheid bij Jezus. Die richt zich niet op de kennis van de Schriftgeleerden en Farizeeën.  Ook richt die zich niet op hun positie als legitieme uitleggers van de wet van Mozes. We mogen deze verzen niet lezen vanuit de latere splitsing tussen kerk en synagoge.  De kritiek van Jezus richt zich allereerst op het feit, dat deze uitleggers van de wet van Mozes niet leven naar hun eigen regels (vs. 3).

In de tweede plaats richt die zich op de rigide manier waarop de Schriftgeleerden en de Farizeeën de wet hanteren:  ‘Zij maakten bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders’ (Matth. 23: 4a). In de houding die Jezus zelf inneemt met betrekking tot de wet van God (Matth. 12: 1-12, bijvoorbeeld), wordt rekening gehouden met de omstandigheden.

In de derde plaats gebruiken zij de godsdienst niet voor de dienst aan God, maar is het een instrument geworden voor het opblazen van hun eigen ego (vs. 5b – 7). Hun ego moet zodanig worden opgeblazen, dat ze zich kunnen verheffen boven anderen. (7b). 

‘’ Ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen rabbi genoemd worden. Maar gij moet u geen rabbi laten noemen. Gij hebt maar een Meester en gij zijt allen broeders. En noemt niemand van u op aarde vader; gij hebt maar een Vader, de hemelse. En laat u ook geen leraar noemen; gij hebt maar een leraar, de Christus. Wie de grootste onder u is, moet uw dienaar zijn. Al wie zichzelf verheft, zal vernederd en wie zichzelf vernedert zal verheven worden’’.

Theologische achtergrond bij de lezingen

In het Homiletisch Directorium van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Regeling van de Sacramenten wordt in een aanhangsel verwezen naar enkele teksten uit de Catechismus van de Katholieke Kerk, waarin de bijbellezingen van deze 31e zondag door het jaar doorklinken en onderwerpen behandeld worden die in deze lezingen aanwezig zijn (vgl. Homiletisch Directorium nr. 160, zie Liturgische Documentatie, dl. 12, p. 105 en p. 117).

Het betreft voor deze zondag de volgende nummers uit de Catechismus:

– CKK 2044: het morele handelen en het christelijk getuigenis

– CKK 876, 1550-1551: het priesterschap is een dienst; de menselijke broosheid van de leiders

Preekvoorbereiding

Op zondagen is de eerste lezing gekozen in functie van het evangelie. Het is goed dat voor ogen te houden, anders zou men de lezingen van deze dag louter kunnen zien als een aanklacht tegen het wangedrag van priesters en andere religieuze leiders. Het priesterschap is een dienst, maar uit heel de geschiedenis blijkt de menselijke broosheid van leiders die tekort schieten in het morele handelen en in het geven van een geloofwaardig getuigenis. In het evangelie richt Jezus zich niet zozeer tegen de schriftgeleerden en Farizeeën, de geestelijke leiders, maar tot het volk en tot zijn eigen leerlingen. Hij waarschuwt hen en ons om niet zelf de fouten te maken die men bij anderen terecht kan constateren.

De schrijver van het boek Maleachi, waaruit de eerste lezing is genomen, leefde in de vijfde eeuw voor Christus. Het was de tijd, waarin de tempel was heropgebouwd, nadat het volk uit de ballingschap was teruggekeerd. Het volk had hoge verwachtingen in de nieuwe tempel gesteld. Maar wat baat een nieuwe tempel, wat baten vernieuwingen, als de priesters zich niet goed gedragen? De profeet Maleachi richtte zich tegen de priesters, die hij verantwoordelijk stelde voor het morele en politieke verval in zijn dagen, omdat ze de offers in de tempels niet ‘met zuivere handen’ brachten. Ze hadden verraad gepleegd aan hun eigen zending, doordat ze de gelovigen door hun lakse uitleg van de voorschriften van God op een dwaalspoor hadden gebracht. “Gij zijt van de weg afgeweken en hebt door uw lering velen laten struikelen”, zegt de profeet. Daardoor was het gelovige volk vervallen in een houding van verzet tegen de wet van God en het bewustzijn gedoofd het uitverkoren volk, het volk van het Godsverbond te zijn. Maar de schuld van de priesters verontschuldigde niet de laksheid van de gelovigen. Na de aanklacht tegen de priesters, waarover de eerste lezing vandaag spreekt, gaat de profeet verder met een aanklacht tegen het volk. Priesters én volk zijn weggevlucht voor het woord van God.

De evangelielezing van deze dag bevat eveneens een schildering van het wangedrag van de religieuze leiders van het joodse volk, de schriftgeleerden en Fari­zeeën, die zich, hoewel onbevoegd, het onderricht en de uitleg van het woord van God hadden aangematigd. Het leek erop, alsof ze God dienden, maar in feite zochten ze zichzelf en hun eigen eer en legden ze anderen zware lasten op.

Toch richt Jezus zich niet rechtstreeks tot de schriftgeleerden en Farizeeën, maar wel tot het volk en zijn leerlingen, dus ook tot ons, met een dringende oproep om ons eigen gedrag niet te laten bepalen door zelfverheffing. Dat gevaar bestaat wanneer we ons zelf willen presenteren als leraar over anderen of als hoger-geplaatst dan anderen, of als leider van het gezin: “Gij moet u geen rabbi, geen leraar laten noemen. Gij hebt maar één meester en gij zijt allen broeders … en noemt niemand van u vader”. Jezus houdt ons voor om juist niet aardse grootheid te zoeken, maar zelf te leven in radicale nederigheid: “Alwie zichzelf verheft zal vernederd, en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.” Hij vraagt ons om op een andere manier te denken, te leven en ons te uiten, waarbij we ons niet verliezen in wat voorbij gaat, maar ons steeds richten op het belangrijkste, dat een morele aansporing verre overstijgt: “Gij hebt maar één Vader, de hemelse … gij hebt maar één leraar, de Christus”. Maleachi kondigde het al aan: “Hebben wij niet allen een vader? Heeft niet een God ons geschapen?” Langs de weg van de nederige bevestiging van de éne Vader en de éne Leraar, de Christus, wordt de al te menselijke neiging om zich tegen elkaar afzetten overwonnen en groeit onderlinge eenheid. Met de ontmaskering van ontaard gezag komt het ware gezag in beeld. Daarin is Jezus radicaal: allen staan onder God. Hij zelf plaatst zich geheel onder de wil van zijn Vader (“laat deze beker Mij voorbij gaan, maar toch: niet mijn wil, maar uw wil geschiede”) om zo een Nieuw Verbond tot stand te brengen en alle verstrooide kinderen van God samen te brengen (Joh 11:52). Zo leert Hij zijn leerlingen ook bidden: “Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel”.

Elke zondag, als dag van de Heer, gedenken wij dat Jezus zichzelf vernederd heeft tot de dood toe, en daarom verheven is door zijn hemelse Vader. Door zijn zelfvernedering heeft Hij de dood overwonnen en zijn wij verlost. En in elke eucharistieviering komt Jezus zelf in de nederige gestalte van de geconsacreerde gaven van brood en wijn bij ons. Hij sterkt ons met zijn Lichaam en Bloed, zodat wij in staat zijn om ten volle Hem te volgen die van Godswege de dienaar van allen is geworden. Niet de aanklacht tegen wat anderen verkeerd doen, redt de mens, maar de overgave aan “één Vader, de hemelse”, en aan “één leraar, de Christus”. Zo komt ook de eenheid in Christus tot stand. Dat verlangen, dat verkondigd geloof brengt ons hier samen om God te danken. En de tweede lezing prijst ons juist daarom, “dat gij het goddelijk woord der prediking hebt aanvaard, niet als een woord van mensen, maar als het woord van God zelf. En het blijft ook werkzaam in u die gelooft.” Iedere zondag belijden we dat geloof in God.

Gebed van de gelovigen

(Broeders en zusters,) het goddelijk Woord is ons verkondigd, en wij hebben het ontvangen en aanvaard niet als een woord van mensen, maar als het Woord van God zelf. Bidden wij nu tot onze hemelse Vader, dat het werkzaam blijft in ons die geloven.

− Voor de herders van christelijke kerken en gemeenschappen: dat zij allen die door het doopsel zijn geheiligd en zo broeders en zusters zijn geworden vergaderen in de ene kudde van Christus, de enige Leraar en Meester. *Laat ons bidden. ….

− Voor landen die geteisterd worden door oorlog en geweld: dat recht, vrede en gerechtigheid zullen overwinnen. *

− Voor hen die in onze Nederlandse samenleving verantwoordelijkheid dragen: dat zij dienstbaar zijn zoals Jezus dienstbaar was. *

− Voor de vaders en moeders in de christelijke kerken en gemeenschappen van ons land: dat zij hun kinderen opvoeden in liefde en genegenheid, en hen door hun eenheidsgezindheid en naastenliefde vertrouwd maken met het Evangelie van God. *

− Voor de intenties van onze gemeenschap […]; en voor onze overleden broeders en zusters [N. en N.] (voor wie dit H. Misoffer in het bijzonder wordt opgedragen): dat zij mogen leven in het huis van de hemelse Vader. *

God, hemelse Vader, uw Zoon, onze Leraar, heeft de dienaar van ons allen willen worden; wij vragen U: geef dat wij onszelf vernederen en Jezus, onze Meester, volgen door elkaar als broeders en zusters te dienen. Door Christus onze Heer.

Verantwoording

Dr. Sj. van ’t Kruis, Openingswoord
Dr. Sj. van ’t Kruis, Exegetische notities
Theologische achtergrond bij de lezingen en preekvoorbereiding (Nationale Raad voor Liturgie)
Gebed van de gelovigen (Katholieke Vereniging voor Oecumene)

Dr. Sj. van ’t Kruis (foto linksboven) is adviseur van het Bestuur van de Katholieke Vereniging voor Oecumene namens de Protestantse Kerk in Nederland.

Willibrordzondag

Op of rond het hoogfeest van de heilige Willibrord geeft de Rooms-katholieke kerk in Nederland extra aandacht aan de oecumene.  Onze vereniging biedt hiervoor een preekvoorbereiding aan. Met het magazine Overeen wordt ook een poster verspreid naar alle parochies. Het magazine biedt achtergronden bij deze campagnezondag. De bisschoppelijke collecte op die dag maakt het werk van de Katholieke Vereniging voor Oecumene mogelijk.