In 1559 werden op verzoek van koning Philips II door de bisschop van Rome, paus Paulus IV, nieuwe bisdommen opgericht in de Nederlanden. Utrecht werd aartsbisdom en daarmee verbonden werden Groningen, Leeuwarden, Deventer, Haarlem en Middelburg. Brabant en Limburg kwamen bij Luik. Deze “katholieke” kerkelijke reformatie kwam te laat. Ondanks de komst van Alva met zijn soldaten lukte het niet om de volksopstand te beëindigen. Van een pacificatie was geen sprake. Al helemaal niet op godsdienstig gebied. Het bisdom Haarlem werd in 1592 formeel opgeheven. Het bisdom Deventer ook. De laatste bisschop van Haarlem werd nog naar Deventer overgeplaatst, maar hij stierf daar een maand na zijn verhuizing. Ook Utrecht verdween in 1580 als aartsbisdom na 21 jaar.
Missiegebied
Er was geen bisschop meer. De lage landen waren “Missiegebied Holland” geworden, dat rechtstreek onder de Propaganda Fide viel, de pas opgerichte Missiecongregatie. Er werd door Rome een apostolisch vicaris benoemd, die viel onder de romeinse instellingen. Een grote groep katholieken en de meerderheid van de priesters legden zich op den duur daar niet bij neer. Ze wilden een eigen bisschop, in feite weer meer autonomie. De apostolisch vicaris was meestal wel bisschop, zodat hij priesters kon wijden, maar bisschop van een bisdom dat alleen op papier bestond. Zo was apostolisch vicaris Petrus Codde aartsbisschop van Sebaste, een stad in het noorden van midden Turkije! Tijdens zijn verblijf in Rome werd hij dan ook vaak ‘Sebaste’ genoemd door zijn collegae.
Gespannen verhouding met Rome
De verhouding met Rome was ook niet zo best omdat de Nederlander Jansenius (gestorven in 1638), een groot theoloog en Augustinuskenner, docent in Leuven en later bisschop in Ieper, nog grote invloed had. Die verhouding met Rome werd er niet beter op toen Clemens XI bisschop van Rome en dus paus werd. Hij was het, die ervoor zou zorgen dat het invloedrijke klooster Port Royal bij Parijs, centrum van het Jansenisme, verdween en hij veroordeelde het Jansenisme als ketters in de bul Unigenitus. Apostolisch vicaris Petrus Codde moest vanwege klachten over zijn interpretatie van Jansenius visie op Augustinus naar Rome komen. Hij had de anti-jansenisteneed van Alexander VII geweigerd voor de tweede keer te ondertekenen. Daarbij speelde ook mee dat Codde regulieren weinig plaats in het pastoraat gaf. Niet zo vreemd als je al meer dan 300 priesters hebt!
Opzet
Er is iets dat het lezen van het boek voor velen goed leesbaar maakt. Dat is de indeling van het boek en de weergave van de aantekeningen van Codde en zijn gezellen. In feite gaat het om twee boeken in één band.
Het “eerste boek” is een kennismaking met de spelers en het spel. Uitvoerig wordt ingegaan op de twee heikele punten in de toenmalige katholieke gemeenschap: de betekenis van de Jansenistische stroming in Holland, maar meer nog in Frankrijk én de rol die de regulieren, de Hollandse missie, spelen.
Het “tweede boek” verhaalt het leven van dag tot dag – op reis én in Rome – en gaat over van alles. Over een koets die niet verder kan op een berghelling, een onverwachte ontmoeting, een storm, een muur die omvalt in de slaapkamer, een afspraak die niet doorgaat, de post uit Holland, bezoeken van vrienden over en weer, en iedere keer de merkwaardige vermelding dat men in burger naar een boekhandel ging….En natuurlijk over de vele besprekingen met de paus en de romeinse kerkelijke instanties. Ontmoetingen ook met in Rome studerende, onderwijzende, werkende mensen afkomstig uit de Lage Landen, landgenoten die verbleven in kloosters van ordes en congregaties. Codde kwam uit Amsterdam, dat een vrij groot aantal katholieke inwoners had. Zijn familie was welgesteld en in Amsterdam werden katholieken gerespecteerd. Als ze vanwege handel e.d. in Rome waren zochten ze Codde op.
Archief
In het archief van het nieuwe bisdom Haarlem (1742) vond Dick Schoon, de huidige oudkatholieke bisschop van Haarlem, de oorspronkelijke dagboeken en verslagen die Apostolisch Vicaris Petrus Codde en twee gezellen pastoor Jacobus Krijs en Benedict de Waal op papier gezet hebben tijdens hun reis naar Rome en hun verblijf daar van 21 september 1700 (een heilig jaar) tot 27 juni 1703. Wat een klus is dat geweest. De heren schreven in het Latijn, de een beter dan de ander. De Amsterdamse pastoor Krijs beschrijft zelfs in vier dagboeken de audiënties en het gebeuren er omheen. Hij bepaalt de lijn in deel twee van het boek. Heeft een van de anderen er ook iets over vermeld dan wordt dat toegevoegd. Een schitterende methode om het geheel leesbaar te houden! Je proeft soms ook heel duidelijk ieders persoonlijke inbreng en visie.
Bisschop Dick Schoon heeft de Kerk in ons land een grote dienst bewezen met dit boek. Niet alleen door het overzicht van deel 1. Ook door de vertalingen en de opbouw van deel 2. Zelden zal het gebeurd zijn dat drie reisgenoten onafhankelijk van elkaar hun bevindingen over zo’n lange periode hebben opgeschreven. Niet wetend dat in de 21ste eeuw een bisschop ze zo met elkaar zou verbinden. Ik voeg eraan toe: niet alleen voor ons, ook voor komende generaties. Daarom doe ik de suggestie, hoe vreemd die nu ook klinkt: Maak van deel twee van het boek een mooi script voor een film over “katholieke kerk-zijn in het jaar 1700 in Rome en Utrecht”. Laat het geen vrome wens blijven!