Ik vind het erg prettig om met u van gedachten te kunnen wisselen over uw praktijken en ervaringen in de gezondheidszorg. Mijn bijdrage aan deze middag heb ik gegoten in de vorm van een kort statement, bijna in de vorm van een column waarin ik focus op de bijdrage die het evangelie zelf aan de zorg kan leveren. Maar voor de goede orde: u hoeft van mij in de setting van vanmiddag geen preek te verwachten, maar wel een reflectie op de vraag welk licht het evangelie en de katholieke sociale leer kunnen werpen op actuele uitdagingen in de gezondheidszorg.
Wie is mijn naaste?
Een van de meest bekende verhalen uit het Nieuwe Testament is de parabel van de barmhartige Samaritaan; Luc. 10, 25-37. Het is een verhaal dat veel mensen in de gezondheidszorg inspireert, en dat ook de Kerk, christenen en instellingen heeft geïnspireerd en nog steeds inspireert tot initiatieven in de gezondheidszorg, en daarom ga ik er nu even op in.
Jezus wordt in het evangelie op zeker moment uitgedaagd door een wetgeleerde om aan te geven waar hij staat als het gaat om naastenliefde. Met de parabel van de barmhartige Samaritaan geeft hij antwoord op de vraag: wie is mijn naaste? De parabel zelf heeft een schokkend verloop. Een man ligt in elkaar geslagen en beroofd aan de weg. Dit is de eerste schok: de confrontatie met geweld en de nood die hieruit voortkomt voor het slachtoffer. Vervolgens lopen een priester en een Leviet voorbij zonder het slachtoffer te helpen. Dat is de tweede schok: want zij moeten immers volgens het joodse Bijbelboek Leviticus als praktiserende joden hun naaste net zo lief hebben als zichzelf (Lev. 19:18). Dan komt de Samaritaan voorbij – iemand die dus niet tot het uitverkoren volk van God behoorde – en juist hij wordt door medelijden bewogen en gaat tot actie over. Dit is in feite de derde schok: iemand van wie je het niet verwacht doet wat nodig is.
Aan het einde van het verhaal komt de vierde schok: Jezus heeft antwoord gegeven op de vraag ‘wie is mijn naaste’- maar het antwoord houdt in dat hij de vraag omdraait: het is de naaste die de maatstaf is voor wie moeten lief te hebben.
Universeel en correctief
De parabel van de Barmhartige Samaritaan is een universeel verhaal, dat iedereen kan aanspreken. Ook en vooral in de gezondheidszorg herkennen veel mensen zich in de barmhartige Samaritaan. Ze herkennen zijn eerste stap: het zien van de nood en het bewogen worden tot medelijden. Ze herkennen ook de tweede stap die de Samaritaan zet het beoordelen wat de mens nodig heeft – in dit geval bijvoorbeeld zorg in een herberg. En ze herkennen ook de derde stap: daadwerkelijk doen wat nodig is. Deze drieslag zien- oordelen –handelen, voltrekt iedereen die vrijwillig of professionele zorg verleent. Het is een driedeling – zien, oordelen en handelen – die mensen vaak impliciet hanteren. Het aardige is dat ze ook in de katholieke sociale leer centraal staat.
Een van de boeiende aspecten van de parabel van de barmhartige Samaritaan is daarnaast tevens dat deze het wij – zij denken doorbreekt. Het is niet zo dat ‘wij Joden’ of ‘wij christenen’ wel weten hoe het moet en het dan ook in praktijk brengen, en dat anderen het niet weten. In onze tijd zou je het verhaal bij wijze van spreken kunnen vertellen als het verhaal van de barmhartige moslim waarbij twee christenen aan de mens in nood voorbij gaan. Een saillant perspectief nu steeds meer buitenlandse zorgwerkers hier werkzaam zijn. Ook dat kan natuurlijk op zijn beurt weer als een nieuw wij – zij schema gaan werken. Maar zo is het niet bedoeld. Jezus doet iets anders: hij appelleert aan het vermogen tot medelijden, aan het motief tot zorg dat in alle mensen in beginsel aanwezig is, maar dat niet iedereen evenzeer leeft. En Hij roept er toe op om in te gaan op het appèl en zo roept hij ook op tot wat je zou kunnen noemen congruentie tussen de norm van naastenliefde en het feitelijk handelen van mensen.
Een ander belangrijk element in de parabel is het feit dat de Samaritaan zich in zijn reisdoel laat onderbreken. Hij staat toe dat het appèl van het slachtoffer voor gaat op wat hij van plan was. Deze interruptie is iets wat ook veel werkers in de zorg wel herkennen. Zij laten vaak met hun enorm engagement en grote toewijding aan de zorg andere doelen in het leven schieten.
Uitdaging
Wat zou deze tekst voor nu kunnen betekenen, in ons stelsel voor gezondheidszorg, in onze instellingen? Om te beginnen kan ze mensen inspireren en motiveren om daadwerkelijk de weg van de zorg te gaan. En ze roept werkers in de zorg – vrijwilligers en professionals – op om hun werk bezield te blijven doen, om hun oorspronkelijke medelijden en hun oorspronkelijke barmhartigheid niet te loochenen als ze aan de slag gaan. Terzijde zij opgemerkt dat het hedendaagse spreken over ‘compassie’ eerder een stoicijnse betekenis heeft dan een christelijke. In onze traditie is, in contrast daarmee, het deel hebben aan het lijden van de ander wezenlijk, zowel in de naastenliefde als in de liefde van God voor ons.
In deze opzichten betekent de tekst van de parabel ook een uitdaging aan het stelsel van de gezondheidszorg: kan dit met alle eisen van doelmatigheid die vandaag de dag gelden, nog zo functioneren dat het oorspronkelijke motief tot zorg niet ondergesneeuwd raakt, stimuleert het dat professionals tot zorg bewogen mensen blijven? En stimuleert het stelsel nog wel de door Jezus beoogde congruentie tussen zorgmotief en handelen? Wat betekent in dit verband de veel gehoorde klacht van werkers in de zorg dat zij hun werk moeten doen met hun zakjapanner in de hand voor de beleving van hun beroep? Het is deze klacht die verzorgenden er toe aanzet kleinschaliger te werken (in de wijk), maar de vraag is of dat op lange termijn dit probleem van de verzakelijking van de zorg voor kan blijven. Zijn zorgverlenende beroepen oorspronkelijk niet een professie- waarover de Vlaamse psycholoog Manu Keirse zegt dat een echte professie het karakter van een roeping behoudt en behoedt? En vereist dit niet een strategische keuze binnen het zorgstelsel als geheel?
Maatstaf
Hoe dit ook zij, in ons zorgstelsel dat op marktwerking is gericht zou in ieder geval de patiënt of cliënt wellicht nog veel meer centraal kunnen staan dan nu. En precies dit biedt een aanknopingspunt met de parabel, want daarin is de lijdende mens de maatstaf. Maar in hoeverre komen in ons zorgstelsel de rechten van patiënten werkelijk tot ontplooiing? Zou de patiënt niet op een andere manier centraal kunnen staan? Hoeveel ruimte is er om mensen in overeenstemming met hun waardigheid te behandelen, bejegenen en verzorgen? De gezondheidszorg staat in onze tijd voor pijnlijke keuzes. Ook daarover kan de parabel ons misschien iets leren.
Perspectief
We leven in de Nederlandse samenleving met zijn allen te goed in de zin van te welvarend en te lang wat hieruit blijkt dat de kosten van de zorg meegroeien met de gemiddelde leeftijd; we leven in onze beleving bovendien niettemin nog steeds te kort – vooral als we menen dat we zin van ons leven in zijn geheel tussen geboorte en dood moeten beleven en daardoor erg gericht zijn op de kwaliteit en duur ervan – en intussen leven we met zijn allen ook vaak verkeerd in de zin van een ongezonde levensstijl.
Het is door deze en andere factoren van kostenstijging onmogelijk om in de toekomst alles wat medisch mogelijk is te vertalen naar rechten van cliënten. Juist dan kan de parabel van barmhartige Samaritaan misschien opnieuw tot ons gaan spreken. Het wordt immers weer belangrijker om ons in te blijven zetten voor zorg waarin niet elke behoefte of wens van patiënten maar de nood maatgevend is voor de zorg. Er is zorg en een zorgcultuur nodig waarin de cliënt niet primair als zorgconsument wordt gezien maar als mens in nood – ook al leidt een dergelijk uitgangspunt tot keuzes in de zorg waarin niet in alle behoeften en wensen voorzien wordt – laat staan als recht. Het ontvangen van zorg is dus eveneens een deugd en ligt net als het geven er van in de orde van ‘deugd’ meer dan in de orde van recht en plicht.
Tegelijkertijd kan deze op nood gerichte zorg ook in de toekomst nog steeds net als de Samaritaan bezield zijn: de bewogen vrijwilliger en de bewogen professional kunnen een cliënt bijstaan in nood. Maar dit laatste is ongetwijfeld gemakkelijker als ook de cliënt zelf bezield is, dat wil zeggen als hij zich in zijn zingeving niet geheel afhankelijk maakt van het slagen van medische behandelingen of van zijn kwaliteit van leven of van zijn competenties, maar zichzelf vooral ziet als een menselijke persoon met eigen waardigheid. Wat de zorg daarom vanuit het perspectief van de katholieke sociale leer nodig heeft is niet alleen menslievende zorg, maar bovenal zorg die de waardigheid van alle mensen in de zorg centraal stelt, en zorg die de beleving daarvan mogelijk maakt. En dit betekent bijvoorbeeld dat zorg de mens niet van zijn sociale omgeving moet afsnijden, maar juist contact met en zo mogelijk deelname aan de samenleving bevorderen.
Besluit
De taak tot zorg is, bezien vanuit de parabel van de barmhartige Samaritaan, een universeel menselijke opdracht tot naastenliefde, die niemand kan claimen, waarin niemand een monopolie heeft, maar waarin ieder door God uitgenodigd is om in antwoord op nood het initiatief tot zorg te nemen. Daarin kan de parabel van de barmhartige Samaritaan inspireren tot menslievende zorg. Tegelijk kan de parabel ons allen gelijkelijk uitdagen tot congruentie tussen norm en praktijk, en tevens helpen om de menselijke maat in de zorg te behoeden door niet behoefte maar nood centraal te stellen en daardoor wellicht indirect bij te dragen aan kostenbeheersing. Maar: dit vooronderstelt een zingeving waarin mensen kunnen leven met beperking en tekort, en waarin mensen ook tegenspoed als ziekte, lijden en dood niet alleen bestrijden, maar ook kunnen dragen (vgl. Gal 6:5), en elkanders lasten dragen (Gal. 6:2).
Bijdrage aan de Antoniusacademie op vrijdag 11 mei 2012