Op verzoek van Ignis Webmagazine (“Tijdschrift van de jezuïeten over geloof en samenleving”) schreef ik onderstaand artikel over de toenadering tussen katholieken en lutheranen en de gezamenlijke schuldbelijdenis die voor 2017 gepland staat. Mijn oorspronkelijke (te) lange versie werd (terecht) ingekort, maar stel ik hieronder toch integraal beschikbaar…
Hervormingsdag (31 oktober): Nostra maxima culpa!
Luthers en rooms-katholiek schuldbelijden na 500 jaar
De rooms-katholieke Kerk en de Lutherse Wereldfederatie bereiden momenteel – met het oog op de 500e verjaardag van de Hervorming die op 31 oktober 2017 plaats zal hebben – een tekst voor die een nieuwe mijlpaal in de geschiedenis van de oecumene kan worden. Anders dan de vorige mijlpaal – de gezamenlijke verklaring over de rechtvaardigingsleer uit 1999 – zal het hier niet gaan over een consensustekst met een hoogtheologisch gehalte, maar om een gezamenlijke schuldbelijdenis.
Begin van een schisma
Na het oost/west-schisma uit de elfde eeuw, dat het christendom in Europa in een latijns en een orthodox christendom verdeelde, vond binnen de latijnse (« rooms-katholieke ») Kerk in de 16e eeuw een nieuwe splitsing plaats – grof gezegd een noord/zuid-schisma, dat onder de naam « Hervorming » de geschiedenisboeken is ingegaan.
Traditioneel wordt als datum van het begin van de Hervorming 31 oktober 1517 aangehouden. De Duitse augustijnermonnik Maarten Luther zou op die dag – de vooravond van het rooms-katholieke feest van Allerheiligen – zijn 95 stellingen op de deur van de Schloβkirche te Wittenberg gespijkerd hebben.
Dit beroemde beeld van Luther met hamer en spijkers voor de dikke houten deur, zoals we die in vele films, schilderijen en beschrijvingen tegenkomen, is naar alle waarschijnlijkheid weliswaar een legende, maar dat maakt het hele verhaal slechts minder romantisch. Het zou verder tevens onjuist zijn om te veronderstellen – nog zo’n romantisch beeld – dat het Luther slechts en allereerst om de kerkelijke misstanden te doen was.
Aan kerkelijke misstanden ontbrak het niet : de beruchte aflatenpraktijk (waardoor niet alleen mensen hun zonden konden afkopen maar tevens met succes geld ingezameld werd voor de bouw van de nieuwe triomfalistische Sint-Pieter), de wijze waarop het concilie van Konstanz de tsjechische voorloper van Luther Johannes Hus had laten verbranden, de overwoekering van Kerk en theologie door het canonieke recht, een abolutistisch kerkelijk centralisme, de onmacht van de concilies van Konstanz, Bazel, Florence en Lateranen om noodzakelijke hervormingen door te voeren, de rol van rijkdom en geld in kerkelijke zaken, enz.
De Godsvraag
Maar waar het Luther allemaal in eerste instantie om ging, betrof niet de « Kerkvraag », maar de « Godsvraag ». In zijn 95 stellingen, die hij aan de bevoegde aartsbisschop Albrecht van Mainz stuurde en die hij tegelijkertijd in academische kringen openbaar maakte, vatte Luther zijn opvattingen omtrent boete en vergeving, omtrent schuld en genade samen. En met name door het aandachtig lezen van de brief van Paulus aan de Romeinen komt Luther tot de conclusie dat de mens zijn rechtvaardiging tegenover God niet zelf in de hand heeft – ondanks alle vrome inspanningen – maar dat God de mens onverdient de genade van de rechtvaardiging schenkt.
Deze opvatting was verre van niet-katholiek ! Niet alleen omdat aan het begin van de zestiende eeuw de kerkelijke overheid nog geen bindende uitspraken over deze kwestie had gedaan en de theologische discussie erover dus nog volledig openlag, maar tevens omdat deze grondovertuiging van Luther door grote theologen – voor hem – gedeeld werd.
In de kontekst van de zestiende eeuw waren echter de theolgische, maar vooral ook de praktische consequenties die Luther uit deze grondovertuiging trok velen niet welgevallig. Uit de overtuiging dat de ongerechtvaardigde, zondige mens, in geloof Gods gerechtigheid ontvangt, volgt uiteindelijk voor Luther een nieuw begrip van de Kerk. Daarom bekritiseert hij zo fel, niet slechts de vele uitwassen van het kerkelijke leven aan het eind van de middeleeuwen, maar tevens alles wat volgens hem de toets van het Evangelie niet kan doorstaan. Zijn radikale kritiek op leer en praktijk drijven hem ertoe de aflatenpraktijk af te wijzen. Daarnaast relativeert hij de rol van de kerkelijke overheid (hoewel hij zelf meermaals tot een concilie oproept – een oproep die geen gehoor vindt) en behoudt hij van de zeven sacramenten slechts die twee (of drie) die volgens hem door Jezus zelf zijn ingesteld (doop, eucharistie en eventueel biecht).
Het katholieke antwoord
In Rome werd al snel een ketterproces tegen Luther geopend. In de herfst van 1518 moet Luther voor de Rijksdag te Augsburg verschijnen om met de vooraanstaande dominicaan en thomistische theoloog Cajetan de degens te kruizen. Luther vlucht en ontkomt zo aan veroordeling en verbranding. In de zomer van 1519 krijgt het proces een vervolg met een driewekendurende disputatio in Leipzig, waar Luther ditmaal met de theoloog Johann Eck de strijd moet aanbinden.
Een jaar later, op 15 juni 1520 verschijnt de pauselijke bul « Exsurge Domine » waarin 41 – min of meer willekeurig aandoende – stellingen van Luther als « ketters » aangemerkt werden en de verbranding van Luther’s geschriften verordend wordt. Luther reageert heftig : hij publiceert zijn beroemde antwoord (Adversus execrabilem Antichristi bullam – « Tegen de vervloekte bul van de Antichrist ») en verbrandt in het bijzijn van collega’s en studenten de pauslijke bul en de kerkelijke rechtsboeken. Rome antwoordt enkele weken later met de ban middels de bul « Decet Romanum Pontificem ».
Luther heeft nooit de stichting van een nieuwe Kerk gewild, maar toen hij in 1520 was geëxcommuniceerd was de hervormingsbal onstuitbaar aan het rollen geraakt. Met behulp van plaatselijke vorsten die hem steunen en onderdak boden, vertaalt Luther op de Wartburg de Bijbel in het Duits en gaat hij – zo goed en kwaad als het kan – verder met het organiseren van de lutherse gemeenten.
In 1545 wordt het concilie van Trente geopend. Dit concilie moest antwoord geven op de de uitdagingen van de Hervorming. Het kwam te laat – daarover is iedereen het wel eens – en de lutheranen weigerden deelname aan het concilie omdat het onder leiding van de paus stond. Dit concilie bracht voor een deel de broodnodige hervorming van en binnen de katholieke Kerk. Maar luidde tevens het begin in van 450 jaar contra-reformatie, waarin katholicisme en protestantisme als twee religieuze blokken tegenover elkaar kwamen te staan.
Waarom schuld belijden ?
Waarom zouden katholieken en lutheranen nu, 500 jaar later, schuld belijden over wat toen al dan niet mis is gegaan? Allereerst: vanzelfsprekend draagt niemand van ons individueel schuld voor het schisma uit de zestiende eeuw, maar collectief, als kerkgemeenschap – en dus solidair met hen die ons in geloof zijn voorgegaan – dragen we die wel.
Maar waar zijn we dan schuldig aan ? Ik heb geen inzicht in de tekst die momenteel wordt voorbereid, maar een paar ideeën voor de katholieke zijde wil ik wel aandragen.
Allereerst moeten we vanzelfsprekend vaststellen dat Luther weliswaar niet de enige is geweest die de misstanden in de Kerk van de 16e eeuw heeft aangekaard, maar dat hij in veel van zijn kritiek wel gelijk had. Daarom moeten we ook vaststellen dat de nodige hervormingen in de kerkelijke leer en praktijk helaas niet hebben plaatsgevonden. Het vijfde concilie van Lateranen dat op 16 maart 1517 afgesloten werd, was in dit opzicht een onmiskenbare mislukking : paus Leo X (uit het De Medici-geslacht) interesseerde zich weinig voor het concilie, en nog minder voor hervormingen. Van hem is de veelzeggende uitspraak tegen zijn broer Giuliano bekend : « Nu God ons het pausschap geschonken heeft, laten we het er maar van nemen ».
Ook de processen tegen Luther mogen geen schoonheidsprijs krijgen. De Reformator was feitelijk al bij voorbaat veroordeeld. Zo versmaldde Johannes Eck de gehele problematiek in zijn discussie met Luther tot de plaats van de paus en de onfeilbaarheid. Zo was een reden om Luther te veroordelen snel gevonden en ontkwam de Kerk aan haar gewetensonderzoek.
Tenslotte moeten we toegeven dat in de theologische discussie de opvattingen van Luther veelal (bewust of onbewust) verkeerd zijn begrepen en weergegeven. Recent historisch en theologisch onderzoek naar de verschillende veroordelingen aan zowel katholieke als lutherse zijde, hebben dat overtuigend laten zien.
Maar we mogen ons aan katholieke zijde ook verheugen ! Het Tweede Vaticaans Concilie heeft (minstens) een deel van de terechte kritiek van Luther en de andere Reformatoren (Calvijn, Zwingli, Bucer, Knock, …) ter harte genomen : de plaats van de Schrift in het leven van de Kerk, de deelname van alle gelovigen aan het gezamenlijk priesterschap, een evenwichtigere verhouding tussen bisschoppen en paus, de nadruk op de noodzakelijke en doorgaande vernieuwing van de Kerk, het dienstkarakter van de kerkelijke ambten, enz.
Te denken valt ook aan de boeiende uitspraak van paus Benedictus XVI te Leipzig op 23 september 2011, in de kloosterkerk waar Luther ooit monnik was en tot priester gewijd werd, ten overstaan van protestantse kerkleiders : « De vraag (naar God) van Luther moet onze vraag worden », daarmee het centrum van Luthers hervormingsprogramma duidend. En de paus vervolgt : « Dit is onze gezamenlijke oecumenische opgave : dieper en levendiger te geloven ».
Aan Lutherse zijde is er vast ook het één en ander te « biechten ». Te lang is er m.b.t. de Reformatie een te simpele voorstelling van zaken gegeven die alle schuld in de Vaticaanse schoenen schoof en Luther en zijn volgelingen slechts als slachtoffers beschreef. Maar dat is niet aan mij ; het zou beter zijn als een lutheraan deze handschoen op zou pakken.
Afgezien van bovengenoemde « collectieve verantwoordelijkheid » is er nog een andere, wellicht belangrijkere reden tot het gezamenlijk belijden van schuld : Johannes Paulus II wees meermaals, met name rond het jubeljaar 2000, op de noodzaak van de « zuivering van de herinnering ». In onze respectievelijke collectieve geheugens bestaan er nog steeds cliché-denkbeelden aan zowel lutherse als katholieke zijde die niet altijd aan de werkelijkheid beantwoorden.
Deze zuivering van onze collectieve geheugens kan helpen de oecumenische dialoog en de oecumenische samenwerking, die beiden helaas nogal in het slop zitten, een nieuwe dynamiek te geven. De katholieke sacramentele verzoeningspraktijk laat zien hoezeer het belijden van schuld, het doen van boete en het ontvangen van genade ons opnieuw in beweging kan brengen, onvermoedde dynamiek kan doen ontspringen. Hopen we dat ook voor de ietwat vastgeroeste oecumene. « Nostra maxima culpa » ten behoeve van het « Ut unum sint » !