Eind vorig week overleed op 92-jarige leeftijd prof. dr. Herman Fiolet ofm. Fiolet was één van de pioniers van de oecumenische beweging in Nederland. In opdracht van zijn orde ging hij na zijn priesterwijding in 1946 Apologetica studeren in Nijmegen. Hij was in 1948 bij de oprichtingsvergadering van de Wereldraad van Kerken in Amsterdam. In het midden van de jaren vijftig werd hij redacteur van het katholieke tijdschrift Het Schild.
In de loop van de jaren zestig groeide Herman Fiolet uit tot één van de promienste vertegenwoordigers van de St. Willibrord Vereniging. In 1968 werd hij de eerste algemeen secretaris van de Raad van Kerken in Nederland, een functie die hij met veel enthousiasme uitoefende tot 1985.
De uitvaart van Herman Fiolet is op 8 november om 11.00 uur in de Onze Lieve Vrouwen Kerk in Bilthoven
In Memoriam
Op verzoek van het moderamen van de Raad van Kerken schreef dr. Albert van den Heuvel onderstaand in memoriam.
Herman Fiolet, secretaris van de Raad van Kerken van 1970 – 1985, had bisschop moeten worden. Althans dat vonden een aantal katholieke en protestantse oecumenici na zijn eerste vijf jaar als eerste man van de Raad. Marga Klompe zei het hardop bij een etentje ter ere van Herman Fiolet: En wij applaudisseerden.
Hij had er alles voor in huis. Fiolet, geboren in 1920, priester gewijd in l946, gepromoveerd in 1953 op de recente theologische ont- en verwikkelingen in de Hervormde kerk, docent Oecumenica, secretaris van de min of meer officiële oecumenische St. Willibrord vereniging, buitengewoon loyaal aan zijn eigen kerk en dus ook een stevige criticus van haar feilen en falen, zou een uitstekende bisschop zijn geweest. Helaas is het nooit gebeurd.
Hij was van de generatie van het Tweede Vaticaans Concilie en van de in 1948 opgerichte Wereldraad van Kerken, Hij schreef helder en sprak duidelijk.
Loyaal en vernieuwend
Fiolet was een van die mensen die de kunst verstaan om loyaliteit aan vernieuwingsdrang te verbinden. Hij was diep overtuigd dat de Kerk meer dan ooit voor de keuze stond om de wereld om haar heen serieus te nemen of langzaam aan gezag en invloed te verliezen. In zijn theologisch denken was hij geen nieuwlichter, maar in de praktische theologie en de oecumenische beweging had hij haast om wat er in het Tweede Vaticaans Concilie en in de Wereldraad was ontdekt en ook aanvaard tot werkelijkheid te maken. Hij bewonderde Kardinaal Alfrink –en wie van ons niet? – om die indrukwekkende combinatie van een door de traditie gegroeide orthodoxie en heel nieuwe manier van omgaan met de vele gestalten die ecclesia en geloof in onze tijd te zien geven.
Erkenning van elkaars kerk-zijn
Hoewel getraind in de apologetiek – de leer van de verdediging van het geloof – had hij weinig gevoel voor alles wat zweemde naar overheersing van de Roomse Kerk en haar ambten over eigen en andersgezinde gelovigen. Herman Fiolet volgde de theologische poot van de oecumenische beweging op de voet, maar hij verwachte niet dat de eenheid van de Kerk zou worden hersteld door overeenstemming in de leer: hij dacht vooral in termen van conciliariteit, erkenning van elkaars kerk-zijn en een gezamenlijk zoeken naar de betekenis van het Christelijk geloof voor mensen van nu.
Dat gold ook voor de verhouding met andere godsdiensten: de noodzakelijke en ook vanzelfsprekende dialoog met andere geloofswijzen diende het werken aan een gezamenlijk antwoord op de uitdagingen van onze tijd te volgen, niet te leiden. En hij zag ook eigenlijk meer in de onderlinge erkenning van kerken dan in hun organisatorische eenheid. Hij zag al vroeg en heel scherp dat een Kerk in onze wereld een machtsconcentratie zou meebrengen meer dan een groot, herkenbaar dienstencentrum. Wat hem verdriette was dat kerken veel van wat in het Concilie en de Wereldraad was ontdekt zo gemakkelijk in een bureaulade lieten verdwijnen. Het maakt hem toch een beetje een loyale dissident in het kerkelijk leven. Een beetje oecumenisch geïnspireerde kerkelijke ongehoorzaamheid was hem niet vreemd. Zo heeft hij altijd, geheel in overeenstemming met zijn conciliaire theologie, gepleit voor gezamenlijke eucharistie/avondmaalsdiensten, niet in de vorm van een bleke gezamenlijkheid maar van een vanzelfsprekende gastvrijheid aan elkaars tafels en altaren. Dat leidde tot veel aandacht voor lokale raden van kerken in Nederland.
Leiderschap
De Nederlandse oecumene heeft niet alleen veel aan Herman Fiolet te danken, maar zij heeft ook veel van hem geleerd. Misschien nog wel het meest door de manier waarop hij leiding gaf: gedegen, inhoudsgericht en bovenal herkenbaar als een medechristen door zijn vriendelijkheid en nederigheid.
Hij mocht graag schaterend vertellen dat hij ooit verhuisde met zijn hele bibliotheek naar een nieuwe woning. Hebt u dat allemaal gelezen, professor?, vroeg de eerbiedige verhuizer zwetend onder honderd dozen boeken. Nou, zei Herman nederig, niet alles natuurlijk. Waarop de verhuizer teleurgesteld opmerkte: Ja, zo kan iedereen wel geleerd wezen.. ..
Humor en nederigheid, dat kenmerkt de ware oecumenicus.
De herinnering aan Herman Fiolet strekt ons tot heil.
Tot slot drie fragmenten uit werk van Herman Fiolet.
Over oecumene
De intrigerende oecumenische vraag, die ons allen als verdeelde christenen op dit ogenblik moet bezig houden is: zullen wij in de uitdaging van deze overgangstijd elkaar kunnen vinden in de beleving en in de formulering van een nieuw, eigentijds geloofsantwoord?
Zullen wij nu de eenheid van de toen gebroken kerk kunnen herstellen? Niet door het lijmen van middeleeuwse barsten! Maar door samen vanuit onze ontmoeting met Jezus Christus nu gestalte te geven aan een nieuwe kerk. De oecumene heeft daarom in de laatste jaren duidelijk een nieuwe dimensie gekregen.
Het gaat niet meer in de eerste plaats om de eenheid van de kerk, om het naast elkaar leggen van belijdenissen en kerkorden, in de hoop om te komen tot overeenstemming in woorden en strukturen. Wat zou er gebeuren als de verdeelde christenen morgen één belijdenis en één kerkorde zouden kunnen onderschrijven. Zou dat een kerk zijn die ons weer zou kunnen boeien?
Het streven van de oecumene kan niet meer gericht zijn op de eenheid van de kerk, maar op de gezamenlijke vernieuwing van de kerk. Wij hebben eenheid nodig in dienst van dat samen zoeken.
Oecumene is gezamenlijke verkenning naar eigentijdse antwoorden op het proces van de secularisatie, dat steeds krachtiger als een geloofsvervreemding in onze samenleving gaat werken. Zou het verhaal van de twee Emmaüs-gangers ons daarbij kunnen inspireren? (Luk. 24.13-25). Het verhaal van twee mensen die met hun geloof in Jezus Christus totaal het spoor bijster zijn geraakt en juist daarom voor ons verdeelde christenen een gezamenlijk uitgangspunt zouden kunnen worden voor een eigentijds geloofsantwoord.
Ter legitimatie van dat gezamenlijk zoeken over de grenzen van de verdeelde kerken heen geeft Palus ons een oecumenisch paspoort: ‘Als iemand er van overtuigd is Christus toe te behoren, moet hij tevens bedenken, dat ook wij van Christus zijn, even goed als hij’ (2 Kor. 10.1-7).
Over vrijheid
Paulus moest bevrijd worden van de wet om geheel leeg open te kunnen staan voor bevrijdende inspiratie van de Geest van Jezus Christus. Tot die vrijheid blijft Paulus ons uitdagen: (…)
Wie vrij is in het geloof, zal gelovig-zelfstandig leren denken en van zijn eigen geloofsvisie moedig en openlijk getuigenis durven af te leggen.
Wie vrij is in het geloof, zal vanuit de Schrift – misschien met veel onzekerheid – zijn eigen leefontwerp durven te zoeken en vandaaruit bevrijdend durven te leven.
Wie vrij is in het geloof, kan God niet meer ontmoeten in de relatie van de almachtige Schepper tot zijn afhankelijk en onderdanig schepsel, maar God steeds meer ervaren als Bondgenoot, die de dragende grond van zijn bestaan is, omdat Hij mij voort-durend wil en daarom bezorgd om mij is. (….)
Wie eenmaal zo radicaal bevrijdend het geloof in Jezus Christus heeft ervaren, kan niet meer terug. Evenmin als een vlinder teruggestopt kan worden in zijn cocon. En die verworven vrijheid kan niemand ons binnen de kerk ontnemen, want de cocon heeft zijn functie en zijn waarde verloren op het ogenblik, dat de vlinder vrij rond vliegt.
Over de verrijzenis
Wij zijn geborgen in de scheppende trouw van het Verbond, dat de Vader met heel zijn schepping heeft gesloten in Christus uit kracht van de Geest. Die Geest is ons nu reeds op aarde als ‘handgeld van onze verrijzenis geschonken’ (Ef. 1.14; 2 Kor. 11.22).
Wij weten in geloof, dat wij nu reeds bij Christus zijn en daarom ook straks zullen zijn. Ons leven is te waarden-vol om met de dood te eindigen.
God heeft teveel liefde in ons geïnvesteerd. ‘Met een eeuwige liefde heb Ik u lief’ (Jer. 31.3). Daarom – en daarom alleen – zullen wij in die geborgenheid bij God blijven voortleven.
(Fragmenten uit: Herman Fiolet, ‘Een vlinder kan niet meer terug in zijn cocon’. Bijbelse verkenningen in opstandig geloven. Ten Have Baarn, 1988).
(Bron: Raad van Kerken in Nederland)