De titel van dit boekje is een goede kenschets van de opzet en inhoud ervan. Geloven tegen beter weten in is vooral het intellectuele verslag van de gelovige christen Van den Bercken die zich geplaatst weet in een tijdsgewricht dat met geloof niet veel meer op heeft. Geen wetenschappelijke verhandeling dus, maar, zoals de schrijver in de inleiding aangeeft, een ‘geobjectiveerde persoonlijke geloofsverantwoording’ (14).
Het is vooral een apologetisch werkje dat meandert tussen, enerzijds, de verdediging van het christendom tegenover zijn belagers – met name vertegenwoordigers van het wetenschappelijk atheïsme – en, anderzijds, een kritiek op ontwikkelingen binnen het christendom die zijn eigen geloofwaardigheid aantasten en zodoende een gemakkelijk doelwit vormen voor die belagers. Allerminst een harde, agressieve apologetiek overigens, want Van den Bercken benadrukt dat een gelovige ook een twijfelaar (36) en een scepticus (80) kan zijn.
De stijl van het boekje is toegankelijk en de indeling buitengewoon helder. In het eerste hoofdstuk worden de schijnwerpers gericht op het niet-intellectuele karakter van de Bijbel. Het evangelie is allereerst een geloofstekst, gericht tot ‘eenvoudigen van geest’ (19) en geen doorwrocht theologisch traktaat, wat niet wegneemt dat de Bijbel in meerdere opzichten een uniek boek is: zowel naar oorsprong, historisch-culturele invloed, als naar religieuze inhoud. In het tweede hoofdstuk wordt vooral die inhoud en het persoonlijk appèl daarvan uitgewerkt. Terwijl een rationele beschavingsethiek beperkt blijft tot het ethisch minimum van de normen, predikt het christendom een niet-rationeel ethisch ideaal dat gebaseerd is op een ultieme waarde en dat de menselijke vermogens verre te boven gaat, c.q. maximalistisch is. Dat laatste sticht een permanente onrust bij de christen omdat het iedere morele zelfvoldaanheid ondermijnt. De aandacht voor het persoonlijke appèl dat in de eerste hoofdstukken al een rol speelde, wordt in het derde hoofdstuk verder uitgewerkt met een uiteenzetting over de existentiële grondslagen van religieus geloof, die weliswaar tot de orde van de persoonlijke beweegredenen behoren maar, zoals de schrijver aangeeft, een algemene geldigheid bezitten. Die grondslagen zijn: 1) een besef van geschapenheid, 3) een besef van ethische onvolkomenheid, en 3) een verlangen naar ultieme rechtvaardigheid. Grondslagen die nopen tot een persoonlijke keuze voor het christelijk geloof. Ze komen tamelijk uitgebreid aan de orde, waarbij ook de ‘paradox’ of liever de tegenstijdigheid van het humanisme – dat het enkel gelooft in een ‘leven vóór de dood’, maar daardoor genoodzaakt is om allen uit te sluiten die geen (zinvol) leven voor de dood konden leiden – onder kritiek wordt gesteld. Door de nadruk op het bijbelse en persoonlijke karakter van het christendom komt de institutionele kant, de kerk, in deze hoofdstukken nauwelijks ter sprake. Dat gebeurt vooral in het vierde hoofdstuk, waarbij de nadruk toch sterk ligt op de bedenkelijke elementen in de christelijke traditie. Van den Bercken noemt vooral esthetisering, folklorisering en fantasering, die ver weg leiden van de bijbelse oorsprong en de authenticiteit van de geloofsaanvaarding. Zonder hem ‘individualisme’ te kunnen verwijten, moet ik wel vaststellen dat in dit boekje het collectieve en institutionele aspect van het geloof nogal negatief contrasteert met de aandacht voor de individuele, persoonlijke geloofsact. Het vijfde en laatste hoofdstuk is het langste en gaat kritisch in op diverse varianten van hedendaagse atheïsme.
Zoals gezegd, de indeling van het boekje is zeer helder. Dat kan men echter niet altijd zeggen van de gang van het betoog. In het korte bestek van 147 bladzijden lopende tekst passeert een zeer groot aantal thema’s de revue. Van religieuze folklore tot kwantumkosmologie, van kritiek op de veronderstelde samenhang tussen religie en geweld tot de vraag of de multiversumheorie wel of geen argument biedt voor een almachtige schepper. Zo’n opzet maakt het onvermijdelijk dat het betoog aan de oppervlakte blijft, thema’s eerder aangesneden dan uitgewerkt worden, en argumenten soms wel erg kort door de bocht geleverd worden. Een voorbeeld: op bladzijde 47/48 wordt min of meer terloops gewezen op een ‘pikante paradox’: dat (evolutionaire) atheïsten, die gelovigen ‘irrationaliteit’ verwijten omdat ze geloven in een zinvolheid/doelgerichtheid van het leven, zèlf irrationeel zijn aangezien ze geloven in de irrationaliteit van het leven. Maar die ‘paradox’ is toch vooral het gevolg van het feit dat de schrijver zelf geen onderscheid maakt tussen de (ir)rationaliteit van een argumentatievorm en de (ir)rationaliteit van een kenobject. Zo zijn er wel meer argumenten te vinden, waar het een en ander op af te dingen valt.
Wat mij persoonlijk nogal verbaasde was dat de schrijver in de inleiding aangeeft dat de aanleiding van het boek lag in zijn lectuur van kosmologische studies waarin God meermaals wordt genoemd binnen het kader van een onversneden kosmologisch atheïsme (12/13). Dat correspondeert met het uitgebreide laatste hoofdstuk van het boekje, waarin zijn kritiek op dat atheïsme aan de orde wordt gesteld. Maar in de gedachtegang van het boekje zelf is al snel duidelijk dat zowel het geloof (77vv) als de keuze voor het wetenschappelijke atheïsme (136) een existentiële, persoonlijke keuze is, terwijl eveneens duidelijk wordt gemaakt dat een wetenschappelijke argumentatie nooit de religieuze kern van de zaak kan raken (111), zodat het natuurwetenschappelijk argumenteren tegen God altijd een Don-Quichot-achtig karakter heeft. Maar als dat zo is, wat is dan het probleem? Waarom voelt men zich veroordeeld tot geloven ‘tegen beter weten in’, als dat ‘betere weten’ toegeschreven wordt aan een wetenschap de over iets anders gaat, en die, wanneer ze zich permitteert om over God te oordelen, gewoonweg ‘dom’ wordt… in ieder geval niets ‘beters’ behelst.
Deze kritische opmerkingen nemen niet weg dat ik het boekje met plezier gelezen heb en dat ik eveneens meen dat het wel degelijk een aantal punten aan de orde stelt die van belang zijn voor hedendaagse gelovigen, die zich vaak zullen herkennen in het spanningsveld dat Van den Bercken schetst. Ik kan me dan ook voorstellen dat het vruchtbaar gebruikt kan worden als aanzet voor discussies in praatgroepen voor geloofsverdieping.
Boekgegevens:
Auteur: Wil van den Bercken | Titel: Geloven tegen beter weten in | Uitgeverij: Balans | Aantal pagina’s: 144 | Prijs:
€ 15,00 | ISBN: 9789460038051 |
Foto linksboven: René Munnik