Jan Bank, God in de oorlog. De rol van de Kerk in Europa 1939-1945

Hoppenbrouwers

“Wat zou ú doen?” Je hoort het presentator Marcel van Dam nog zeggen in zijn befaamde discussieprogramma De achterkant van het gelijk. Wat zou ú doen als Slowaakse bisschop? De deportatie van uw joodse landgenoten is aanstaande en u weet via uw eigen netwerk dat hun volksgenoten in Oekraïne zonder pardon door de SS worden doodgeschoten. Schrijft u dan een protestbrief, waarin u deportatie van niet-gedoopte joden impliciet goedkeurt, als ze maar de mogelijkheid hebben om “via eerlijke arbeid eigendom te verwerven” en “een eigen familie te stichten”? Trekt u bovendien een rijtje antisemitische clichés uit de kast en geeft u de niet-gedoopte joden de schuld van het tegenwoordige economische, culturele en morele verval in uw land? En protesteert u een jaar later nog een keer met een brief die u in het Latijn laat voorlezen? De rooms-katholieke bisschoppen in Slowakije deden het.

En wat zou ú doen als enthousiaste Kroatisch-nationalistische kerkleider, wanneer nazi-Duitsland uw land in 1941 onafhankelijk maakt en de nieuwe leiders vervolgens duizenden joden aan hun beulen uitlevert en honderdduizenden Serven vermoordt, verdrijft of onder dwang bekeert? Laat u dan elk jaar, totdat in 1945 de communistische vijand aan de poort staat, een Te Deum zingen om God te danken voor uw herwonnen onafhankelijkheid? U zou zich in het gezelschap begeven van aartsbisschop Alojzije Stepinac van Zagreb.

Op het snijvlak van Europa en de belangrijkste christelijke geloofsrichtingen – katholicisme, orthodoxie en protestantisme – heeft Jan Bank, oud-hoogleraar vaderlandse geschiedenis, de rol van de kerken in de periode 1939-1945 onderworpen aan een gedetailleerde literatuurstudie en bronnenonderzoek. Het resultaat was God in de oorlog.

VraagstellingBank 2015 Kerk oorlog Europa

Bank wilde in essentie twee vragen beantwoorden: 1. Wat hadden kerken in huis om hun morele idealen gestand te doen, om in verzet te komen of om dat juist niet te doen? 2. Hoe gingen totalitaire regimes om met de kerken?

De beantwoording van deze vragen spitst zich toe op de interacties van de kerken met communisme en nazisme voor het begin van de oorlog, op de reacties op de nazi-bezetting van Europa en op de nazi-massamoord. Daarbij houdt Bank een open oog voor uiteenlopende soorten van onverschilligheid, collaboratie, mededaderschap en verzet. En dat van het niveau van de kerkleiding tot en met de eenvoudige gelovige. Bovendien legt de Leidse oud-professor een goed gevoel aan de dag voor de extreem ingewikkelde en gewelddadige context, waarbinnen protest en soms verregaande aanpassing vorm kregen.

Verspreid over meer dan zevenhonderd bladzijden wordt duidelijk welke motieven een rol speelden bij het volmondig, kritisch of halfkritisch accepteren van het nazisme en bij de steun voor een lightvariant van nationaal-fascisme. Decennialang opgestookt nationalisme met een intense hang naar religieuze, culturele, etnische of biologische zuiverheid lijkt de meest kwalijke. Ook belangrijk waren revanchisme vanwege de Eerste Wereldoorlog, conservatisme, anti-semitisme, anti-communisme, anti-liberalisme en een dédain voor pluralisme en democratie.

Bekennende Kirche

Een opmerkelijk voorbeeld was in 1934 de Bekennende Kirche in Duitsland met de dominees Dietrich Bonhoeffer en Martin Niemöller als boegbeeld. Hun verzet tegen het naziregime draaide (aanvankelijk) helemaal niet om Hitlers antisemitische, conservatieve, anti-democratische of autoritaire neigingen. Wel om staatsbemoeienis met kerkinterne zaken. Dit was het tot hier en niet verder – en evenzo in de rooms-katholieke kerk, toen ze opkwam voor gedoopte joden die onderworpen werden aan discriminerende bepalingen.

Veel kerkmensen waren antisemiet, zij het dat ze vaak een culturele, niet-biologische variant aanhingen. Het jodendom werd ook dan gezien als de oorsprong van moderne kwaden als liberalisme, kapitalisme, communisme, moreel relativisme en een ontworteld kosmopolitisme. En de voorgestane bestrijdingsmiddelen konden zeer wel een fysieke isolering of verwijdering van joodse landgenoten omvatten. Veel gecultiveerde nazi’s hingen trouwens juist deze culturele variant aan.

Interessant hier is de leider van de met Rome geünieerde grieks-katholieke kerk metropoliet Andrei Sjeptitski. Deze Pools-Oekraïense graaf oordeelde negatief over de joden, maar tegelijkertijd beschermde hij hen en hielp hen onderduiken. Hij deed dat samen met zijn broer Klement die postuum de Yad Vashem-medaille ontving. Bank verklaart Sjeptitski’s tweeslachtigheid uit zijn “complexe persoonlijkheid”. Ten onrechte. Theologische overtuigingen gaven hier de doorslag, niet een wipwapachtig karakter. De holocaust by bullets, waarvan Sjeptitski getuige werd, was voor hem een straf vanwege de kruisdood van Jezus, joden waren moreel ziek en bekering tot het christendom immuniseerde voor die straf en genas morele kwaden. Discriminatie kon een middel zijn om slechte joodse invloed in te perken, terwijl moord overduidelijk een brug te ver was.

Ook de rol van paus Pius XII wordt door Bank vrij uitgebreid en genuanceerd besproken, maar mogelijk verdiende de plaatsvervanger van Christus een kritischere bespreking in verband met de naoorlogse smokkel van oorlogsmisdadigers naar Argentinië en pogingen om de naoorlogse rechtsgang tegen oorlogsmisdadigers bij te sturen. Uri Goñi (The real Odessa, 2003) en Suzanne Brown-Fleming (Holocaust and Catholic Conscience, 2006) hebben overtuigend aangetoond, dat Pius XII inderdaad kennis van zaken had.

Brown bijvoorbeeld heeft beschreven hoe de pauselijke vertegenwoordiger in Duitsland, kardinaal Aloisius Muench, de nazi-schuldvraag beslissend heeft beïnvloed. Deze intimus van Pius XII en geharnaste antisemiet stond het volgende onderscheid voor ogen: schrijftafelmoordenaars en meelopers mochten met milde straffen rekenen; lieden die het handwerk hadden verricht niet. Dat Pius XII zich via Muench actief heeft ingezet voor strafvermindering voor lieden als Otto Ohlendorf blijft ondertussen moeilijk te bevatten. De gepromoveerd jurist en econoom Ohlendorf gaf leiding aan een Einzatskommando dat in Oekraïne circa negentigduizend joden en anderen vermoord heeft.

Een observatie van Bank in verband met fascistisch Spanje biedt trouwens een mogelijke verklaring. Al in 1939, na de overwinning van de nationalisten, bepleitte de oorlogspaus bij generaal Franco een rechtvaardige strafvervolging en mildheid jegens wie was misleid.

Of Banks conclusies over Oost-Europa definitief zijn, is voor uw recensent nog een open vraag. Het onderzoek daar loopt achter en lijdt onder een gebrek aan interesse, kennis en kunde, toegankelijke archieven en onbevooroordeeld feitenonderzoek. Spraakmakend, soms onthullend, zijn veeleer de publicaties van niet-inheemse historici die zowel West- als Oost-Europese talen beheersen. En zo wacht de honderdvijftig jaar geleden geboren metropoliet Sjeptitski nog altijd op zijn definitieve biografie – een belofte die ook dit jubileumjaar niet wordt ingelost.

Bank heeft een waar titanenwerk verzet, waar deze licht-kritische noten niet al teveel aan afdoen. Want wie een overzicht wil krijgen van het reilen en zeilen van de kerken in Europa tussen 1939 en 1945 kan uitstekend bij God in de oorlog te rade gaan. Wie echter vlotte en gemakkelijke oordelen tegen óf juist ten gunste van de kerken zoekt kan dit boek beter laten liggen.

Jan Bank, God in de oorlog. De rol van de Kerk in Europa 1939-1945, Amsterdam (Balans) 2016, 736 p., € 49,95

Frans Hoppenbrouwers (foto) is studiesecretaris van de stichting Communicantes in Tilburg