Rijnlands denken en doen

FredvanIersel1web

‘Rijnlands denken en doen’, de titel van het rapport van het CDA Friesland, alleen al klinkt als een wenkend perspectief. Het rapport laat zien hoe de Nederlandse samenleving en overheid kunnen worden opgebouwd als men ‘van onderop’ begint, met participatievan burgers. Als zodanig is het positief onderscheiden van de klassiek linkse interventionistische benaderingen van goed samenleven en tegelijk onderscheiden van het smalle liberalisme van de zelfredzame burger die door een op kerntaken gerichte overheid op zichzelf wordt teruggeworpen. Het Rijnlandse model heeft een probleemoplossend vermogen, zo blijkt, ook voor de sociale conflicten waarin onze huidige samenleving zich bevindt.

Dit hoor ik ook terug in de bijdrage van de heer Pieper, in zijn analyse van de risicomaatschappij en in zijn visie dat de samenleving op een kruispunt staat, dat de economie geen eigenaar meer heeft, en het politieke bestel technocratisch is geworden. In mijn reflectie richt ik mij, mede op basis van deze uitgangspunten, op het rapport Rijnlands denken en doen en geef hier in het vervolg van mijn bijdrage vanmiddag een analyse van en commentaar
op.

Lezing van het rapport valt overigens niet mee door een slordige redactie ervan, die bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in het voortdurende verspringen van het tijdsperspectief: van de jaren dertig naar de jaren tachtig, naar de toekomst en weer terug. En ook de hier en daar zwakke conceptualisering van vraagstukken en oplossingen verhoogt de leesbaarheid niet.

Maar daar gaat het vanmiddag niet om. Men kan zich bij close reading afvragen: waar staat dit rapport nu precies in de hedendaagse discussies over de toekomst van de Nederlandse overheid? In hoofdstuk 2 geeft het rapport heel goed, en ook juist, het falen van het Angelsaksisch systeem aan. Maar waar staat het rapport ‘Rijnlands denken en doen’ zelf? Daarop zal ik mijn reflecties deze middag focussen.

BV Nederland

In de jaren negentig van de vorige eeuw vonden de twee kabinetten Kok de ‘BV Nederland’ uit. In de economie heerste hoogconjunctuur, en politiek konden tegenstellingen binnen de paarse kabinetten worden afgekocht met ‘en…. en’ in plaats van ‘of .. of’. Politiek in de hoogconjunctuur werd in deze periode tot het formuleren en inwilligen van een wensenlijst van liberalen, socialisten en de libertaire-pragmatisten van D66.

De overheid verzakelijkte in deze periode, en modelleerde zich naar het bedrijfsleven, inclusief grootse projecten met beperkt nut als de HSL. Vorming van zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en privatisering van verheidsorganisaties vierden hoogtij. Het beeld van de overheid werd bepaald door managers, meer dan door politici die bepaalde aarden voorstaan. Heer Pieper: ook dit is dus onteigening,overigens: politieke onteigening. Het ging er in Nederland dat zich van zijn ‘ideologische veren'(W.Kok) had ontdaan om hoe zaken geregeld worden, niet meer om wat voor samenleving we als uitkomst willen. Postideologisch pragmatisme, en niet zozeer ‘neoliberalisme’, werd de nieuwe ideologie.

Burgers als cliënten

En burgers? Die werden in dit beeld van overheid en samenleving bovenal tot klanten van de overheid, consumenten dus, in plaats van mede ontwikkelaars, participanten en mede dragers van beleid. Het middenveld veranderde zoals het rapport Rijnlandse ‘denken en doen’ stelt in uitvoerders van overheidsbeleid, met de zogenaamde Quango – de ‘quasi niet gouvernementele organisatie’, die in feite een verlengstuk is van de overheid en haar uitvoerder– als model. Anders gesteld: de burger werd onteigend als probleemeigenaar, proceseigenaar en organisatie- eigenaar, en bovenal: als politiek verantwoordelijke.

Onbehagen

Na de eeuwwisseling sloeg de hoogconjunctuur om, en ook de politieke cultuur. Het sluimerende onbehagen in de samenleving over het ontbreken van waarden in het publieke domein barstte uit, met minstens vier triggers: allereerst de introductie van de Euro die met financiële onzekerheid gepaard ging en met het gevoel van sluipende prijsverhogingen; dan ten tweede de aanslagen op de Twin Towers en de moorden op Fortuyn en van Gogh, die tezamen het einde van het multiculturalisme inluidden en tegelijk de strijd om erkenning van identiteiten in het publieke domein deed verhevigen. Ten derde bleek dat de gezondheidszorg met haar wachtlijsten de burgers tot veeleisende en chronisch ontevreden klanten had gemaakt en dat er een ander zorgstelsel nodig was. Ten vierde bleek dat het individualisme met zijn hoogtepunten in de hoogconjunctuur toch zijn grenzen had: er waren en zijn nieuwe vormen van solidariteit en respect nodig in het publieke domein, met name op die terreinen waarop mensen altijd op elkaar zijn aangewezen: ik noem openbare orde en veiligheid als collectief ondeelbaar goed – dat door het rapport Rijnlands denken en doen overigens ten onrechte sterk wordt gerelativeerd door verantwoordelijkheid voor burgers voor veiligheid te beklemtonen – maar ook ‘natuur en milieu’ die ook collectief en ondeelbaar van aard zijn – daar is het rapport ‘Rijnlands denken en doen ‘ positiever over overheidsinspanningen. Doch ook op andere terreinen zijn mensen op elkaar aangewezen: op beleving van waardige arbeid en maatschappelijke participatie in het pre- en post actief zijn, in de levensloop qua ziekte en gezondheid, en in het onderwijs. Maar die oude en nieuwe solidariteit moet heronderhandeld worden. En dat gebeurt in Nederland op het scherpst van de snede omdat mensen slechts contre coeur het verworven individualisme begrenzen.

Dit is overigens niet mijn strikt persoonlijke of eigen analyse, maar ze is indirect gebaseerd op een analyse van de Amerikaanse economische psycholoog Daniel Yankelovitch die voor de USA de invloed van economie op waardenontwikkeling onderzocht. De toepassing op Nederland, vijf jaar later, komt voor mijn rekening.

Stelselwijzigingen

De vier kabinetten Balkenende in deze eeuw hebben op deze uitdagingen aanvankelijk in een zeer instabiele politieke cultuur een antwoord gezocht op zoek naar de balans tussen de maatschappelijke behoefte aan zekerheid en vernieuwing op stelselniveau,en wel op manieren die niet terug te vinden zijn in het rapport ‘Rijnlands denken en doen’. Dit rapport gaat terug naar Adam en Eva, althans naar wat de oertijd wordt genoemd, maar de ontwikkelingen van de laatste twintig jaar blijven ver buiten beeld. Schaamt het CDA zich misschien voor zijn erfenis?

Hoe dan ook, het rapport springt van een globale analyse van economische systemen en hun historische oorsprong plotsklaps over naar het Rijnlandse model – dat dan ook nog vooral als een methode wordt opgevat en niet als een visie.Maatregelen en ijkpunten voor de invoering ervan worden in het laatste hoofdstuk wel aangeduid,althans op lokaal niveau, en die zijn grosso modo helder.

Inhoud van de traditie

Maar toch: ik vind dat het rapport hiermee de geschiedenis van de christendemocratie tekort doet, en ook de inhoud van haar eigen traditie. Natuurlijk is een rapport als dit geen geschiedenisboek. Maar het rapport had voor mij echt niet zoals nu op onkritische wijze de communitaristische droom van Balkenende hoeven herhalen door steeds gemeenschapsvorming van onderop te beklemtonen – alsof men die kan isoleren van participatie van burgers in politieke instituties en hun functioneren zoals de SLK deze voorstaat. Politiek moet men volgens de katholieke sociale leer niet afschermen, men moet er integendeel aan deelnemen; aldus bijvoorbeeld de pastorale Constitutie Gaudium et Spes van Vaticanum II.

Erfgenaam

Het ‘Rijnlands denken en doen’ – rapport lijkt te negeren dat de christendemocratie decennialang met haar waarden inhoudelijk zijn stempel op dit land gedrukt heeft. Om een voorbeeld te geven: de vormgeving van de verzorgingsstaat. In hoeverre stelt de christendemocratie zich als erfgenaam hiervan op? Daar is niet veel van te zien in het rapport, niet met betrekking tot de periode Balkenende, en niet met betrekking tot eerdere naoorlogse fases in de christendemocratie. Is de onder meer door Marga Klompé gerealiseerde omzetting van caritas van gunst naar recht niet een enorme verworvenheid die nu op de tocht staat en die gericht behoed moet worden?

Jammer genoeg schakelt het rapport na een pleidooi voor het Rijnlandse model meteen over op de lokale politiek in plaats van op het nationale; hierdoor blijven dergelijke stelseldiscussies buiten beeld.

Wat mij betreft is dit een ernstige omissie. De verzorgingsstaat eindigt – we hoorden het dinsdag nog in de Troonrede van 2013 – , en we gaan naar een participatiemaatschappij, zo kondigde de Koning aan in de Troonrede en kopte de Volkskrant woensdag 18 september op de voorpagina. Maar worden burgers en lagere overheden vanuit de nationale overheid wel in staat gesteld tot ontwikkeling van nieuwe vormen van solidair samenleven – of wordt alleen gezegd: ‘red u zelf? Wat mij betreft zou het toch meer voor de hand liggen om ook op landelijk niveau de christendemocratische roots te herijken in plaats van te negeren. Natuurlijk: eerst komen de gemeenteraads-verkiezingen, dat mogen we wegens de bestuurbaarheid van ons tot op het bot verdeelde land althans hopen. Maar in de analyse van de samenleving kan men toch niet zo over het nationale niveau heen springen als hier geschiedt. De visie van de heer Pieper is hier een welkome aanvulling, fundering en verdieping, maar toch ook een visie met wat missing links.

Herijking door herbronning

Dames en heren, de herijking van christendemocratische roots op dit niveau is zeer wel mogelijk, niet door behoud of romantische terugkeer te bepleiten, maar door principes te herbronnen en beleidskeuzes te herijken in het licht van wat de katholieke sociale traditie noemt de ’tekenen des tijds’.

Een voorbeeld hiervan: is het CDA niet verantwoordelijk voor het zorgstelsel met de de introductie van een marktwerking in de zorg die nu net niet langs de lijnen van het Rijnlands model is verlopen en ligt het misschien juist daaraan dat dit almaar niet uit de kinderziektes komt? Een zorgstelsel waarin zelfs het toch al smalle liberale beginsel van de autonomie van de patiënt nu om financiële redenen verder versmald wordt tot zelfredzaamheid, en bredere vragen naar solidariteit en participatie niet meer aan de orde komen. Maar is het vanuit de sociale leer van de Kerk gezien niet zo dat goede zorg die zorg is die pas af is als er voor de patiënt participatie en verbinding met de samenleving mogelijk is gemaakt endus kwalitatief anders is dan zelfredzaamheid? Goede marktwerking vereist een ook sociaal goed geordende zorg. Dit is echter geen lokaal vraagstuk, maar primair een nationaal.

Mijn vraag aan dit rapport is daarom: wat betekent dit rapport voor de stelselkeuzes als die voor het zorgstelsel waaraan het CDA gecommitteerd is?

Ik heb geen behoefte om op deze studiemiddag een debat over de kabinetten Balkenende te voeren. Ik zeg wel: CDA, neem uw eigen traditie meer inhoudelijk serieus, want die is wezenlijk meer dan een ‘methode’ of wijze van werken en aanpak zoals het rapport die bespreekt, en ik vraag, ook aan de heer Pieper: aanvaard de verantwoordelijkheid voor de inhoud van uw stroming.

Subsidiariteit of soevereiniteit?

Ik geef van wat ik bedoel even een prikkelend, en ook oecumenisch gezien een enigszins sociaal onwenselijk, voorbeeld. Het rapport stelt al meteen in hoofdstuk 1 het subsidiariteitsbeginsel enerzijds en het protestants christelijk beginsel van ‘soevereiniteit in eigen kring’ anderzijds op een lijn, en noemt ze tezamen ‘gespreide verantwoordelijkheid’. Dat is voor een brede oecumenische christendemocratische partij natuurlijk best handig. Echter: dit klopt niet alleen politiek-historisch niet, deze onterechte contaminatie van de twee beginselen pakt ook desastreus uit, in de politieke realiteit en in het rapport. Het Kuyperiaanse beginsel ‘soevereiniteit in eigen kring’ was leidend voor Balkenende en het stelde hem in staat het CDA te transformeren tot wat in het rapport Frissen is gaan heten een ‘VVD- light’: want met het soevereiniteitsbeginsel in de hand kan men licht identificeren waarmee de overheid zich zoal niet mag bemoeien en wat daarentegen wel in maatschappelijke instellingen, organisaties en bedrijven thuishoort; dat is politiek handig voor een coalitie met de VVD in tijden van een terugtredende overheid.

Maar het beginsel van subsidiariteit uit de katholiek sociale traditie vereist een fundamenteel andere logica; ook anders dan in het rapport ‘Rijnlandse denken en doen ‘in paragraaf 1.5 waar subsidiariteit verkeerd wordt vertaald als (ik citeer): ‘de beslissingen moeten decentraal worden genomen op het meest geschikte niveau’ .

Het subsidiariteitsbeginsel brengt namelijk niet enkel met zich mee dat een samenleving en ook een overheid van onderop moet worden opgebouwd, zoals het rapport terecht opmerkt. Maar het brengt óók met zich mee dat het hogere niveau juist wél moet ingrijpen als het lagere niet meer adequaat kan functioneren. Dat is al zo sinds de encycliek Quadragesimo Anno uit 1931 de tweede helft van dit beginsel. Anders gezegd: waar soevereiniteit in eigen kring een afgrenzingsmechanisme is, daar is het beginsel van subsidiariteit een scharniermechanisme: een manier om samenleving en overheid telaten scharnieren, met inbegrip van overheidsinterventies als die nodig zijn; en dit betreft dan bovendien een overheid waarin de burger ook zelf participant is zoals dit in de katholieke sociale leer sinds de pastorale constitutie Gaudium et Spes wordt bepleit. En het is ook nog een scharniermechanisme binnende overheid – dus tussen Rijk, provincie en gemeenten bijvoorbeeld – en binnen bedrijven en organisaties. Ik vind daar weinig tot niets van terug.

Aan overheidsingrijpen en deze reflectie op de overheid bewijst het rapport helaas voornamelijk lippendienst. Dat blijkt bij de reflectie op het bankwezen in het rapport, dat blijft steken in het geloof in de zelfregulering die maar de helft van het Rijnlandse model vertegenwoordigt. Niet voor niets pleit de laatste sociale encycliek Caritas in Veritate van 2009 juist voor meer dan zelfregulering, namelijk voor een mondiale financiële autoriteit.

Hoe dan ook, omdat het ‘Rijnlands denken en doen’ – rapport deze twee beginselen niet voldoende onderscheidt,en feitelijk kiest voor soevereiniteit in eigen kring, ligt het voor de hand te vragen: beste auteurs,wat wilt u nu? Een afzijdige overheid, of een overheid die op bepaalde terreinen en onder bepaalde voorwaarden wel degelijk maatschappelijk kan, mag en moet intervenieren? Kiest u alstublieft. En wilt u een afzijdige overheid, kunt u me dan het inhoudelijk verschil uitleggen met een liberale visie daarop, niet alleen in termen van uitgangspunten en werkwijzen, maar van uitkomsten ? Indien u daarentegen wel degelijk een interveniërende overheid wenst – en dat formuleert u in paragraaf 1.5- , kunt u dan gebieden, voorwaarden en instrumenten een beetje concreter benoemen? Gaat u niet te exclusief uit van burgerinitiatieven van onderop waar de overheid dan in mag deelnemen zoals u stelt? Blijft u daarmee in wezen niet zelf steken in het zelfde wantrouwen tegen de overheid waarvan u zegt dat wordt overwonnen door het Rijnlands model? Dus graag iets meer, veel meer, van het scharniermechanisme van de subsidiariteit.

Vraag om visie op de overheid

Nederland staat op een kruispunt van staatsontwikkeling, maar het CDA heeft, althans in dit ‘ Rijnland rapport’, nog heel weinig visie op wat de nationale overheid wel en niet moet doen, maar wel op de samenleving. Daarom mijn vraag: wat voor visie op de overheid heeft u? Ik werk vanmiddag voor u een ijkpunt uit dat in het rapport vergeten is – en dat komt mijns inziens juist door de methodische in plaats van inhoudelijke benadering van de overheid.

Mijn voorbeeld betreft de rechtsstaat. Eerder en elders heb ik al de herijking van participatiedemocratie uitgewerkt (Communio 2011). Ik merk daarover hier alleen op, dat het ‘Rijnlands denken en doen’– rapport de idee van participatiewel voor de samenleving uitwerkt, maar niet voor de overheid. Want wat is een christendemocratische activeringsstaat?

Maar dan de rechtsstaat. Het goede in dit rapport is dat het oproept tot bezinning over de verhouding van moraal en regels. Dat is positief,zelfs een verademing tegenover de Angelsaksische fixatie op wantrouwen, protocollen en controle door eenin essentie regenteske overheid. Maar het urgeren van het onderscheid tussen moraal en regels op zich geeft nog geen integrale visie op de toekomst van de rechtsstaat. In Nederland zien we de rechtsstaat zich ontwikkelen, en er is maar een partij die daar stelselmatig over nadenkt, en dat is D66. Maar wat wil nu het CDA met de pragmatisch liberale en libertaire invulling van het gelijkheidsbeginsel dat momenteel de discussies over de rechtsstaat domineert? Opteert het CDA voor gelijke rechten, gelijke kansen of gelijke uitkomsten? De kritiek op de claimcultuur in het rapport doet mij het ergste vrezen voor de ‘gelijke rechten’ – benadering. Maar ooit droomde de christendemocratie nog van broederschap en solidariteit in termen van rechten in de rechtsstaat. Waar blijft de reflectie hierop? Het Rijnland rapport is vanuit de SLK gezien nog veel te institutioneel en te weinig inhoudelijk gericht.

Een ander punt met betrekking tot de toekomst van de rechtsstaat: wat wil het CDA met de door gepensioneerde rechters gesignaleerdepolitieke instrumentalisering van het strafrecht? En wat wil het CDA met de hiermee samenhangende toenemende rol van slachtoffers in het strafrecht – is het niet eens tijd om de pendule weer eens de andere kant op te helpen en om verbeterde rechtsbescherming van verdachten en gedetineerden in onze door media beheerste samenleving die verdachten prematuur veroordeelt te bepleiten?

En dan, nog een punt in de rechtsstaat: wat wil het CDA op basis van zijn waarden met het voor een rechtsstaat in uitgangspunten en uitvoering beschamende asiel -en vreemdelingenbeleid? Het hele thema van internationale betrekkingen en migratie ontbreekt in het ‘Rijnlands denken en doen’ – rapport. Maar hoeveel slachtoffers van een brand als die in het detentiecentrum Schiphol Oost en hoeveel wanhopige Dolmatovs zijn er nodig voordat het CDA in de geest van paus Franciscus op Lampedusa consequent en van harte kiest voor een rechtsstaat op basis van rechtvaardigheid, compassie en humaniteit jegens vreemdelingen? Als het CDA hoofd en hart van katholieken wil terugwinnen moet het beter luisteren naar christenen, kerken en ook naar mensenrechtenorganisaties en ook overigens naar naar een overheidsorgaan als de RSJ.

Participatieve overheid

Maar de rechtsstaat is maar een enkel voorbeeld van hoe het denken over de overheid reflectie behoeft, en bijstelling van keuzes. Wat echt nodig is, is een actuele christendemocratische staatsfilosofie. Daarin kan men vanuit de sociale leer van de Kerk bezien niet zoals in de zeven principes van Buma zeggen dat het ‘niet gaat om overheid maar om de samenleving ‘– het gaat wat betreft de SLK om beide énhet gaat om het samenspel, het scharnieren. Het gaat vanuit de SLK ook niet alleen om een samenleving waar iedereen volgens de huidige visie ‘ een taak’ heeft (Buma), maar een samenleving waarin participatie en ook politieke participatie wordt bevorderd en sociale uitsluiting actief wordt tegengegaan. En het gaat om een economie waarin sociale rechtvaardigheid en soberheid gecombineerd worden – dat is anders en vooral meer dan wat nu bepleit wordt aan ‘eerlijkheid’ (Buma). Ook het Rapport ‘Rijnlands denken en doen’ reflecteert niet op rechtvaardigheid; dat komt door het weinig inhoudelijk en overwegend institutie en maatregel – gerichte perspectief ervan.

Het gaat in een Rijnlandse toekomst voorts om een samenleving waarin de morele integriteit conform de SLK in mensen en hun geweten zit, en niet zoals in het Angelsaksische model in regelgeving en protocollen die negatief gericht zijn tegen fraude en ‘fraudeurs’.Buma focust echter juist wel op fraudeurs en niet op het opbouwen van vertrouwen.

En het gaat, natuurlijk, ook om een samenleving waarin de overheid het gezin bevordert en recht doet– en dus juist ook het traditionele gezin en niet alleen de postmoderne bricolagegezinnen die het CDA nu lijkt te aanvaarden. Ik zeg: vanuit de katholieke sociale leer en haar personalisme moet juist de oervorm van het traditionele huwelijk en gezin, de oervorm van morele socialisatie, zorg en opvoeding – beschermd en bevorderd worden. Het CDA zal zijn politieke redenen hebben om andere gezinsvormen te accepteren – maar dat hoeft een accent in het behoeden en bevorderen van het traditionele huwelijk en gezin niet te hinderen.

Voorts gaat het vanuit de KSL om een Nederland dat slim, prudent, scharniert met Europa volgens het subsidiariteitsbeginsel en dat niet de weg van de ‘splendid isolation gaat’. En het gaat om een samenleving en overheid die voor toekomst kiezen, en dus bijvoorbeeld voor ecologische duurzaamheid en hoogwaardig onderwijs.

Last but not least zou men van het CDA verwachten dat het zich uitspreekt voor het behoeden van de godsdienstvrijheid in het publieke domein. Elders in het CDA zijn daarover interessante rapporten verschenen, maar in dit ‘Rijnlands denken en doen ‘ rapport komt het er bekaaid van af.

In het kort zou ik zeggen: ‘Rijnlands denken en doen’: graag, want Nederland is het postideologisch pragmatisme voorbij, de bevolking heeft behoefte aan waardengeladen politiek en aan leiderschap op basis van waarden.
Het ‘Rijnlands denken en doen’– rapport geeft hier positieve aanzetten toe – maar zonder de bijbehorende aandacht voorleiderschap, wat een gevolg is voor een te smalle visie op de overheid dievooral, lijkt het, buiten de deur moet
blijven – maar ook die overheid zelf kan en moet vanuit de katholieke sociale leer in een Rijnlands model participatiever.

Meer inhoud, graag

Vanuit de katholieke sociale leer vraag ik: mag het rapport een beetje meer politieke inhoud krijgen, mag er meer ruimte zijn voor een hedendaagse staatsfilosofie en visie op de rechtsstaat, mag er meer aandacht zijn voor kernwaarden als de bevordering van rechtvaardigheid en compassie, solidariteit en participatie en daarmee van menselijke waardigheid in de samenleving? En: is een participatieve Rijnlandse samenleving wel mogelijk zonder participatieve overheid? Dit is de blinde vlek in dit rapport, en overigens – tot troost van het CDA- ook in het kabinetsbeleid. Zo moeilijk te beantwoorden zijn deze vragenechter niet, als u uw eigen inhoudelijke tradities serieus neemt en voor haar toekomst verantwoordelijkheid neemt.

Licht onder de korenmaat

Dan valt ook de caleidoscoop aan hoopgevende voorbeelden op macro-, meso-, en micro- niveau uit het rapport Rijnlands denken en doen’ op zijn plaats. Als het rapport op dit punt minder casuïstisch en minder fragmentarisch was, en meer conceptueel opgezet, zou met de inhoud van de waarden tegelijk met de idee van een participatieve overheid ook vanzelf de motivationele en samenbindende functie van de religieuze inspiratie in het publieke domein te voorschijn komen. Die is er latent in het CDA als politiekebeweging natuurlijk nog wel in enige mate, maar dit licht wordt helaas onder de korenmaat geplaatst.