Niet zo lang geleden werd herdacht dat honderd jaar geleden frėre Roger Schuetz werd geboren, de eerste prior van Taizé. In de preambule van de door hem geschreven regel voor de communiteit van Taizé komt de zin voor: ‘Bemin degenen die onterfd zijn, die leven te midden van onrecht en dorsten naar gerechtigheid. Jezus had speciale zorg voor hen.’ En dan volgt de zin waar het mij vandaag om gaat: ‘wees niet bang om je door hen in de war te laten brengen’.
‘Wees niet bang om je door hen in de war te laten brengen’. Waarom zouden we hier bang voor zijn? Ze breken onze routines open. Roger Schuetz heeft in de voorlopers van zijn communiteit ook onderduikers gehad tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook heeft hij nadien zijn broeders wereldwijd uitgezonden ver buiten de comfortzone van het leunstoelchristendom. Hij wist hoe ontregelend echte solidariteit kan zijn.
Christelijk mensbeeld
Schuetz wist: de mens in nood is als een appèl. De mens die voor ons staat is een mens die geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis. Een mens aan wie God juist zo waardigheid heeft geschonken; een mens die de lijdende Christus in zich draagt – het beeld van de in ons mens zijn binnen getreden God -, die ons vraagt: geef je mij te drinken? Het is niet alleen ondanks het lijden, maar juist in het lijden dat God met ons is, ons rechtop zet en ons niet enkel zo aanspreekt op onze verantwoordelijkheid maar Zichzelf aan ons openbaart – juist zo, juist in deze mens: als oorspronkelijk beeld van God, als lijdende mens, en als mens in wie Christus de kracht tot opstanding manifesteert. Het is over deze Christus in ons, dat Schuetz op mystieke wijze kon spreken en preken: de mens geworden Zoon – mens naar Gods hart, lijdend en opstaande uit de doden. Dit is een mystiek perspectief op diaconie dat in de katholieke traditie breed gedeeld wordt; ik noem als voorbeeld de mystiek van Charles de Foucauld, Carlo Caretto, Abbé Pierre met hun spiritualiteit van de solidaire armoede. Het zijn even zovele bronnen van een spiritualiteit achter de sociale banken en achter het straat- en drugspastoraat. Het is de spiritualiteit van de solidariteit met vreemdelingen, of ze nu bootvluchteling zijn, asielzoeker in een AZC, of dreigen te worden uitgezet via een detentiecentrum. Het is daar, in de kwetsbare mens, dat God Zijn solidariteit met de lijdende mens en de kracht tot opstanding toont, in de vreemdeling die uitgezet wordt en toch zegt: ik prijs God elke dag als ik ontwaak. Maar hoever staan wij zelf af van deze gelovige spiritualiteit van de ballingschap?
Diaconie: vindplaats van openbaring
Diaconie is dus, dit overziende, veel meer dan alleen toepassing van een ethiek van verantwoordelijkheid nemen voor de ander: diaconie is een zelfs een weg waarlangs God zich openbaart. En dat betekent op zijn beurt dat kerken geen kerken kunnen zijn zonder diaconie. Zonder diaconaal perspectief en zonder diaconale praktijk hebben we als kerken geen toegang tot de openbaring. Niet alleen omdat we geroepen zijn om onze naasten lief te hebben gelijk onszelf, maar daarin en daarbovenuit ook omdat we juist in de diaconie toegang tot Gods openbaring kunnen krijgen. Diaconie is daarom – als het goed is- geen randgebeuren in de kerken, maar staat juist in het centrum van de kerken, dicht bij het verstaan van Gods openbaring die kerken proberen te verstaan en waarop kerken proberen te antwoorden. In dit licht gaat er voor de kerken een boodschap uit van het verhaal van de diaconale voetwassing van Christus, juist tijdens het Laatste Avondmaal: er is geen waarachtige Maaltijd des Heren zonder diaconie. Juist die christenen, die aan Eucharistie of Avondmaal een centrale plaats in hun kerk toekennen, worden hier terug verwezen naar de diaconie als onlosmakelijk verbonden met dit centrale sacrament.
Uit de preambule van de regel van Taizé van Roger Schuetz stamt ook de aansporing aan zijn medebroeders om zich nooit neer te leggen bij de verdeeldheid tussen de kerken die zo graag met de mond de naastenliefde belijden en toch verdeeld blijven. De diaconie is een bevoorrecht veld van samenwerking in de oecumene. Allereerst natuurlijk omdat de mensen voor wie de diaconie bedoeld is er baat bij hebben dat kerken hierin zoveel mogelijk samen optrekken. Maar ook omdat diaconale beleving en praktijk leiden tot wat kardinaal Walter Kasper noemde een spirituele oecumene. En – in de benadering die ik hier kies: een gezamenlijk zoeken naar het verstaan van de goddelijke openbaring – niet minder dan dat.
Het is mijn diepe overtuiging dat er in onze cultuur uiteindelijk geen Godsverduistering is. Er is wel in steeds grotere kring een verkeerd perspectief op wie God is en waar Hij te vinden is. Met andere woorden: onze bril deugt niet. God is er wel. Maar de blinde verwijt de Bron van het licht dat hij niet ziet, terwijl hij zelf vergeet zijn ogen open te doen of te laten openen. We zoeken – althans vaak – de plaatsen niet op waar God zich bij voorkeur openbaart. Diaconie is daarmee ook een weg uit de Godsverduistering die buiten en binnen de kerken door velen wordt ervaren.
Waar onze kerken op moeten inzetten – als het mij ligt – is – en ik verwijs weer naar Roger Schuetz – op het mobiliseren van verontwaardiging over onrecht en passie voor rechtvaardigheid. Wat mij betreft hebben de kerken een diaconale opdracht die ver uitgaat boven de dagdagelijkse praktische humanitaire zorg voor mensen die onder het welvaartsniveau van de bijzondere bijstand geraken, hoe belangrijk die zorg ook is. En het primaire motief van de kerken zou niet moeten zijn de compassie – alsof alleen die onze drijfveer is, maar de passie voor gerechtigheid en vrede- ver voorbij de barmhartigheid alleen. Compassie zonder besef van onrecht en passie voor gerechtigheid trekt de samenleving en de kerken uit het lood, en legt te veel nadruk op de mens die compassievol is, in plaats van op de eigenlijke vindplaats van God: de mens die lijdt maar toch uit dit lijden opstaat.
Eerste vraag: Hoe centraal is diaconie
In deze inleiding heb ik er tot nu toe één vraag uitgewerkt, namelijk: hoe zorgen kerken ervoor dat diaconie in de praktijk niet vervlakt en dat de geloofsinspiratie niet verdwijnt uit de beleving en communicatie? Ik hoop te hebben laten zien dat deze vraag niet alleen een praktische vraag is maar om de kern van het geloof draait en in het centrum van de aandacht van de kerken thuis hoort. Wat onvriendelijk gezegd: kerken zijn geen verenigingen ter bevrediging van religieuze behoeften die ook nog wat aan naastenliefde doen. Ze bestaan integendeel uit mensen die geroepen zijn om het Koninkrijk Gods te verhaasten, om Christus te belijden en om Christus na te volgen en met het oog hierop in liturgie samenkomen. Maar wat komt er van de kerken als geheel in hun hoedanigheid als navolgingsgemeenschap terecht? Laten we de navolging van Christus niet te veel aan individuen alleen over?
Daarnaast zou ik de aandacht willen vestigen op twee andere vragen,
Tweede vraag: Niet alleen armoedebestrijding
Mijn tweede vraag luidt dan aldus: is de diaconale agenda van de plaatselijke kerken wel breed genoeg? Ik meen, in alle oprechtheid, dat de kerken niet alleen armoedebestrijding in hun pakket moeten hebben. De christelijk sociale ethiek, zoals ook verwoord door Roger Schuetz wijst niet enkel de weg van barmhartigheid, maar van gerechtigheid en vrede. In het centrum van de Bijbelse boodschap staat Gods vrede. God schenkt vergeving. De steen die de bouwlieden hebben verworpen is de hoeksteen geworden (Ps. 118;22) – Petrus preekte er niet voor niets over in zijn eerste verdedigingsrede(Hand. 4:11). Hier ziet God af van wraak en vergelding, maar Hij begint opnieuw; Christus is het slachtoffer dat afziet van het recht op wraak: ‘vrede zij U’. Hoe kan het dan toch zijn dat we ons niet laten mobiliseren tegen het religieuze geweld?
Derde vraag: profetische rol van de kerken bij de overheid
Ten derde en tot slot: hoe vinden de kerken in de verhouding met de gemeentelijke overheid rond diaconie een juiste balans tussen samenwerking en tegenspel? De lokale politici zijn democratisch gekozen, en wij zijn dat niet. We moeten de verantwoordelijkheid waarin politici zijn gesteld altijd respecteren. Maar wij hebben als kerken een door God geschonken mandaat om als profetisch geweten van de overheid op te treden, en we kunnen dat doen juist omdat we niet herkozen hoeven te worden. Ik vind dat de kerken in Amersfoort te tam zijn in het contact met de overheid rond de transities in de zorg. Waar het aan ontbreekt is de passie om behalve het praktisch signaleren van knelpunten ook op profetische wijze de christelijk sociale ethiek voor het voetlicht te brengen; en dat is iets waar de verkondiging van het evangelie uiteindelijk onder lijdt. De katholieke sociale leer en de protestants christelijke sociale ethiek bieden ook voor de overheid een noodzakelijk normatief frame om juiste normatieve uitgangspunten voor het zorgbeleid te kiezen. Zoals wederom Roger Schutz opmerkt in de preambule van zijn regel van Taizé: Christus is het Licht van de wereld – maar wij, de kerken, zijn dat ook. Wat doen we daaraan in en vanuit onze eigen plaatselijke geloofsgemeenschap?
foto’s
linksboven: Fred van Iersel
bij artkel: Voedselbank Amersfoort (foto Oud-katholieke parochie Amersfoort)