Toen God Adam opdracht gaf namen aan de wereld te geven, deed Adam wat iedereen zou doen. Hij noemde de lucht de lucht, en de aarde de aarde. Een vogel noemde hij vogel. Natuurlijk had hij de lucht ook aarde kunnen noemen, en een vogel olifant, maar de aarde zou er niet blauwer van worden en de olifant niet hoger door vliegen. De dingen moeten nu eenmaal hun naam hebben. En de dingen bestonden en deden wat ze deden, ook al zou niemand hen de juiste naam geven.
Toen alles een naam had vroeg God Adam ook de dingen die niet bestonden een naam te geven opdat ze bestonden. En zo noemde Adam de metafysica de metafysica en de quantumwereld de quantumwereld. Hij noemde Pegasus Pegasus en Odysseus Odysseus. Het Oedipuscomplex noemde hij het Oedipuscomplex en de Oerknal noemde hij de Oerknal. Adam ging secuur te werk, want anders dan de lucht die je blauw of rozevingerig kunt noemen, moet je het verlangen om je vader te doden en je moeder te huwen wel de juiste mythologische waarde geven, anders gaan mensen erin geloven. En de Oerknal mag je niet Schepping noemen want dan is er weer een Schepper en die bestaat, terwijl er vóór de Oerknal nu net niets bestond. Dus dat was passen en meten.
Toen alles wat niet bestond door Adams namen was begonnen te bestaan, vroeg God Adam de dingen die niet mochten bestaan een naam te geven. Adam weigerde dit. Hij weigerde de oorlog oorlog te noemen en een moord moord. Massaslachtingen en volkerenmoorden weigerde hij te benoemen. Hij verdrong de Holocaust en wist niet op het woord genocide te komen. En ook verkrachting, verminking en verderf kregen van hem geen naam. En zeker de dood niet. God waarschuwde hem. Als hij de dingen die niet mochten bestaan niet zou erkennen, zouden ze hun weg naar buiten vreten en hem de baas worden. Maar Adam bleef halsstarrig zodat God zelf de zondeval de zondeval moest noemen.
Ten slotte vroeg God Adam namen te geven aan wat hem zou redden. Vol goede moed en hoop begon Adam toen goede moed en hoop te benoemen. Hij noemde de Messias de Messias en de Verlichting de Verlichting. Adam bedacht duizend namen voor duizend reddingen, een myriade van dromen, wensen en verlangens. Maar na jaren van hoop en goede moed, begon zijn vermogen om te benoemen af te zwakken. Hij begon te vrezen dat zijn woorden slechts woorden waren. Twijfel bekroop hem. Was de lucht wel de lucht, de wereld wel de wereld, en het Woord wel het Woord?
Toen op de laatste dag God aan zijn sterfbed kwam – God die Adam ‘Adam’ had genoemd maar Zelf zonder naam was gebleven omdat Adam er nooit in was geslaagd God ‘God’ te noemen –, gaf Adam zijn opdracht en de namen terug. Want wat ons het Woord en de woorden geeft, blijft Zelve – per definitie – ongenoemd en onbenoemd.