Een nieuwe vorm van interreligieuze dialoog zoals die nu in West-Europa in een stroomversnelling komt vanwege een nieuwe generatie migranten en een heftige vluchtelingenstroom via de Mediterrane regio drukt ons met de neus op de voorgeschiedenis van die contacten in vroegere Europese samenlevingen. Met name die met Joodse en Moslim geloofsgemeenschappen.
Er is niets nieuws onder de zon al kan onaangepaste en dus geen adequate beeldvorming ons nog in de weg zitten. Zich rekenschap willen geven van die onvermijdelijke hernieuwde kennismaking – individueel zowel als geloofsgemeenschap – lijkt me de drijfveer van die ontmoeting. Waarbij twee punten cruciaal zijn: de (voor-)geschiedenis vooral niet over doen maar de nieuwe mogelijkheden ten volle benutten en voor die ontmoeting geen blauwdruk maken, maar het risico durven nemen een weg te betreden die niet bij voorbaat een gezamenlijk optrekken inhoudt. Iedere vorm van ontmoeten is per definitie concreet maar wordt steeds weer bedreigd door planmatigheid, berekening, consolidering, gefixeerde verwachtingen. Daar hebben monniken en monialen die in niet-christelijke kloosters verbleven decennialang ervaring mee opgedaan.
Het verwijt van mogelijk eclecticisme deerde me niet
In concreto kan ik dat illustreren met mijn eigen weg – zeker niet als schoolvoorbeeld – maar om aan te geven hoe het kan lopen. De eerste etappe op de weg naar een (bewuste) interreligieuze ontmoeting was voor mij de (interkerkelijke) oecumene. Niet zo voor de hand liggend als u wellicht denkt omdat schrijvers als Thomas Merton ocso en Jean-Marie Déchanet osb me in de jaren ‘60 bekend maakten met de ruimte die er binnen de Kerk kon bestaan voor niet-christelijke oosterse tradities. Geboren in Jakarta en al op jonge leeftijd “vertrouwd” met de nodige cultuur shocks gaven die twee voorgangers voor mij aan dat de Rooms Katholieke Christelijke traditie ruimte bood voor andere manieren van (geloofs-)leven. Het verwijt van mogelijk eclecticisme deerde me niet en zou ik toen kleinburgerlijk gevonden hebben. De westerse cultuur was uit op aanpassing en/of integratie en in onze vriendenkring maakte ik praktiserende Protestants Christelijke Aziaten mee die na hun emigratie (kerkelijk) afhaakten zodra zij in Nederland “terecht” kwamen en het spoor bijster raakten. Niet uit onwil maar uit onvermogen en met veel pijn gepaard. In die na-oorlogse tijd maakte interreligieuze interesse je tot buitenstaander – een positie die weinigen blijvend ambiëren.
Intussen heb ik geleerd er niet meer tussenin te gaan zitten
Mijn thuisland was eerder agnostisch dan kerkelijk gekleurd – bij de dood van mijn grootmoeder verscheen vagelijk een (Protestants) Christelijke familiegeschiedenis die me in hevige mate boeide (niet omdat die terugging op de eerste Protestante martelaren). Gelukkig waren in studentensteden als Utrecht de oecumenische experimenten niet van de lucht. Ook het kloosterleven kwam daarbij in het vizier buiten die van Taizé of Grandchamp. De nauwe betrekking van geloof en samen leven had op die leeftijd grote aantrekkingskracht en geloofwaardigheid. Ik kan me het verlangen van radicale moslims tegenwoordig heel goed indenken maar ook het gevaar in zo’n beweging geen tegenspel te krijgen. Langzamerhand betrokken rakend in een kerkelijk commitment – uitlopend op het predikantschap – wordt je onvermijdelijk geconfronteerd met uitgesproken of onuitgesproken antigevoelens /denkbeelden in eigen kring: bijvoorbeeld het “anti-Romeins affect”. Gevoelens die niet per definitie vooroordelen zijn maar wel riskeren ongenuanceerde fixaties te worden, zelfs in vrijzinnige kring. Intussen heb ik geleerd er niet meer tussenin te gaan zitten en wederzijds de posities te verdedigen [RB Cap. 69- non praesumat alter alterum defendere] – maar een eigen positie in te nemen en die als een voorlopige voor lief te nemen. Het bleek een leerschool voor de tweede etappe, toen ik onverhoeds tijdens een Vredesweek gevraagd werd om – als voorganger van mijn eigen (Doopsgezinde) gemeente in de Randstad – deel uit te gaan maken van een plaatselijke interreligieuze werkgroep Moslims/Christenen. We schrijven 2001! De eerste generatie Moslim migranten werden bang voor de hun opgelegde identiteit en de christenen van allerlei kunne waren niet gewend op hun geloofsidentiteit aangesproken te worden. Je laten uitnodigen naar elkaar gebedshuizen te komen bleek een onvermoede gedeelde kwetsbaarheid voor degenen die het waagden. In de periode van de moskeebranden (na de moord op Theo van Gogh) zijn er zelfs bewakingsgroepjes georganiseerd die in de moskee – tevens “pastorie” van de imamfamilie – gingen slapen omdat de politie geen tijd had om te patrouilleren.
In eigen kring bestond veel goede wil, maar ook naïviteit
In eigen kring bestond veel goede wil, maar in zoverre ook naïviteit (of zelfoverschatting?) die duidelijk werd toen “de anderen” mee de agenda gingen bepalen. Een anekdote: tijdens een vergadering kwam de contactpersoon van het Werelddiaconaat op het lumineuze idee de werkzaamheden uit te breiden naar het plaatselijk asylzoekerscentrum (tegenwoordig COA). Er ging opeens een wereld voor haar open totdat een van de imams beleefd meldde: “Mevrouw daar kom ik dagelijks…”. Vooroordelen – wederzijds – ook rond een gemystificeerde voorgeschiedenis van kruisvaarders en kalifaten. Onverwachte postkoloniale trauma’s van wederzijds geschonden vertrouwen, die soms zeventig jaar moeten wachten om boven water te komen. Wat we de “eigen” ruimte dachten te zijn, bleek opeens bezet door “anders gelovigen”. En de publieke ruimte (internet) werd getekend – soms tegen wil en dank van de eerste generatie – door hun jongere generatie die op hun eigen wijze erkend wilden worden. Een wijze die hun ouders onaangepast vonden omdat zij zich al verregaand geassimileerd hadden. Waren het dan toch allemaal concessies geweest?
Monastieke interreligieuze dialoog: tradities die zich alleen meedelen in volgehouden samen leven
Toen de DIM [Monastieke Interreligieuze Dialoog] na tien jaar – op mijn pad kwam bleek dat een godsgeschenk : niet debatteren in Raden en commissies (hoe nodig ook), niet de eigen positie verdedigen, maar je laten uitnodigen in elkaars (liturgische) traditie: specialisme van Benedictijnen en Trappisten. Maar nog belangrijker: aan netwerken bouwen die basis worden voor wederzijds vertrouwen. Niet omdat de interreligieuze agenda op dit moment nog trendy is, maar omdat we er niet meer omheen kunnen en we allemaal buitenstaanders zijn geworden in een samenleving waarvan niemand momenteel weet welke weg die gaat inslaan. In een digitale wereld de overtuiging hebben dat de Zen- of de Soefi-traditie niet een intellectuele oefening is die zich individueel laat kennen, maar tradities die zich alleen meedelen in volgehouden samen leven. Een communio die niet altijd concentrisch is en breukvlakken heeft. Wie spreekt er nog over (de noodzaak tot) aanpassing? De jongere generatie Boeddhisten, Joden, en Soefi’s hebben ons intussen al duidelijk gemaakt dat een mogelijke vorm van geloofsbeleving niet het elitaire en afgezonderde karakter zal krijgen wat vroeger voor westerlingen een deel van haar aantrekkingskracht was.
Behoedzaamheid en kwetsbaarheid blijkt werkwijze van de DIMMID.
Voor meer informatie over Monastic Interreligious Dialogue zie de website van DIMMID.
Anne-Marie Visser neemt als oblate van Egmond deel aan de ontmoetingen van DIMMID.