‘Ontmoeting maakt ons meer onszelf’

Marcel Sarot b





De Nederlandse Bisschoppenconferentie heeft op voordracht van het bestuur prof.dr. Marcel Sarot met ingang van 1 januari 2015 benoemd tot voorzitter van de Katholieke Vereniging voor Oecumene Athanasius en Willibrord. Prof. Sarot, diaken van het Aartsbisdom Utrecht, volgt Henk van Doorn op die eind dit jaar afscheid neemt.

Prof.dr. Marcel Sarot studeerde godsdienstfilosofie en theologie. Hij was van 1988 tot 2012 werkzaam aan de Universiteit Utrecht, onder andere als hoogleraar in de wijsbegeerte en geschiedenis van religiewetenschap en theologie. Daarnaast was hij onder meer directeur van de Netherlands School for Religion and Theology NOSTER.

In 2012 werd hij benoemd tot hoogleraar Fundamentele Theologie aan de Tilburg School of Theology van de Universiteit van Tilburg, waarvan hij sinds begin 2014 tevens decaan is. Daarnaast is hij als permanent diaken verbonden aan de parochie Sint Maarten op de Utrechtse Heuvelrug. Prof. Sarot trad in november 2013 toe tot het bestuur van de vereniging. Ook is hij betrokken bij het Oecumenisch Forum voor Katholiciteit. Op Tocht sprak met hem over zijn nieuwe functie.

Wat is uw persoonlijke/vakmatige betrokkenheid bij oecumene?

“Ik heb als katholiek zo’n dertig jaar gewerkt in een voornamelijk protestantse omgeving. Ik ben weliswaar katholiek, maar de protestantse wereld ken ik beter dan de katholieke. Mijn meeste vrienden zijn protestant, en katholieken hebben vaak direct door dat ik van huis uit niet katholiek ben. Toch heeft in die dertig jaar geen geleidelijke assimilatie plaatsgevonden. Ik ben niet langzaam maar zeker steeds protestanter geworden. Integendeel: juist doordat mijn protestantse omgeving zich er voortdurend van bewust was dat ik katholiek ben en mij daarmee confronteerde middels vragen en kritiek, werd ik voortdurend gedwongen om na te denken over waar de Katholieke Kerk voor staat en waarom. De persoon die mij in dit opzicht het meest heeft uitgedaagd, is prof.dr. W.J. van Asselt. Met hem heb ik tien jaar samen college gegeven en hij bestookte mij voortdurend met vragen. Ik had niet altijd direct een goed antwoord, maar als ik geen antwoord wist dacht en studeerde ik net zolang tot ik iets terug kon zeggen. ‘Waarom noemt de Katholieke Kerk protestante kerken geen kerken?’, was bijvoorbeeld één van die vragen. Dat was niet alleen een vraag om verheldering, maar ook een uiting van gekwetstheid. Ik probeerde een antwoord te formuleren op die beide niveaus: het niveau van de pijn en het niveau van de verheldering. Uit dergelijke gesprekken is een reeks van publicaties over oecumenische vragen ontstaan. Mijn betrokkenheid bij de oecumene kreeg dus geen gestalte op het niveau van de officiële dialogen, maar op dat van het gesprek met protestantse collega’s. Door met hen te praten ben ik katholieker geworden, maar heb ik ook veel meer waardering voor andere vormen van christendom gekregen.”

Wat zijn de grootste uitdagingen voor de oecumene en speciaal voor de Katholieke Vereniging voor Oecumene?

“Dat is een lastige vraag, omdat ik weinig ‘officiële’ oecumenische ervaring heb. Voor de mondiale oecumene lijkt mij de grootste uitdaging, niet tevreden te zijn met de goede contacten die er zijn, maar te blijven streven naar eenwording.

Voor de oecumene in Nederland lijkt mij de grootste uitdaging, bij veranderende structuren – denk aan de schaalvergroting op parochieniveau – elkaar niet los te laten.

Voor de Katholieke Vereniging voor Oecumene lijkt mij de grootste uitdaging, bij een jongere generatie belangstelling te wekken voor contacten met andere kerken, niet alleen de westerse, maar ook de oosterse. Jongeren zijn vaak niet meer geïnteresseerd in de verschillen, en dat komt niet voort uit een oecumenische gezindheid maar uit onverschilligheid. Ons ledenbestand vergrijst. Dat is droevig, want de ontmoeting met de ander kweekt niet alleen meer onderling begrip, maar maakt ons ook meer onszelf.”