Nu ben ik klaar voor de Eucharistieviering in de kathedraal, met bisschop Mirkis vol in zijn functie. Aan het begin van een nieuw kerkelijk jaar, de eerste zondag van de advent. Met een gewijzigde rite, die in alle Chaldeeuwse geloofsgemeenschappen wereldwijd gevierd wordt. Er zijn nieuwe boekjes. Instructie: niemand mag ze meenemen. Qais neemt een half uur om het nieuwe in het boekje uit te leggen. Intussen stroomt de kerk langzaam vol.
De verrassing: twee misdienettes en twee acolietes. De ene acoliete heet welkom en spreekt een openingswoord. Dan nodigt ze de bisschop uit om voor te gaan bij de schuldbelijdenis. Zij doet ook de tweede lezing. Ik herken de onderdelen van de liturgie, maar de volgorde is toch wel heel anders dan de onze. Er wordt gebeden in het Arabisch en in het Chaldeeuws. De hele viering is in twee talen afgedrukt.
Oude wortels
Ook hier weer: een voortdurend samenspel tussen voorgangers en volk. De zang van de voorganger klinkt me in de oren zoals het reciteren van de Koran: precies die melodieën en loopjes waarvan je je afvraagt hoe ze dat klaarspelen. Maar het is de zang uit deze oriëntaalse zandbak, en de christenen waren er eerder dan de moslims, zoals MIrkis altijd benadrukt. Het is dus geen uitvinding van de moslims, maar hun eigen erfgoed.
De uniformering in de ritus is ontstaan in overleg met Rome. De eerste pagina van dit Chaldean-Arabische liturgische boek is in het Italiaans, door kardinaal Sandri getekend, prefect voor de kerken van het Midden Oosten. Een geünieerde kerk. Met gehuwde en ongehuwde priesters. Met wijze bisschoppen, die de geschiedenis kennen, die deel zijn van het lijdende dappere volk, die zo helemaal deel van het volk zijn, die hun wijsheid delen met het volk, en goed weten te luisteren, te kijken. Het zijn nog bruggenbouwers, bruggenbouwers in tijd van vloek en in tijd van zegen, in tijd van wanhoop en tijd van hoop, bruggenbouwers tussen immigranten en soms zelf immigrant. Immigrant is hier een geuzennaam: welkom! We zorgen dat je kunt leven, zo waardig mogelijk. Vluchtelingen gaan er van door. Wij niet. Wij lopen niet van elkaar weg: bisschop als herder tussen zijn schapen.
Rozenkransgebed
De Eucharistieviering op maandag, weer in de kapel, was weer wat anders. Een soort rozenkransgebed, een specificum in de Chaldeeuwse kerk, van 1 december tot Kerst, als begin bij de Eucharistieviering in de week: 4 x acht Weesgegroeten, en voor elk wees gegroet een eervolle aanroeping. Het mooie is dus dat ze op hun manier blijven spelen met het ritueel. Maar je merkt het nieuwe. Tot drie maal toe een decent seintje van een van de voorgangers, dat het volk moet gaan staan. Het volk gaat staan.
Er moet tijdens de viering een enkele keer gezocht worden naar welk gebed nu. Ditmaal is Qais de hoofdcelebrant. De kleine veranderingen in het ritueel maken onzeker. Als God nu maar niet verdwaalt….
Dan, na de communie, heft zuster Jumna een lied aan, en de subdiaken die dagelijks de wacht houdt bij de rituelen, sist dat dat niet mag. Maar het volk zingt al en Abouna Stefan zingt uit volle borst mee. Je ziet hoe hij geniet van het zingen, hij gooit zich er altijd helemaal in. Vlak voor de laatste zegen zegt Qais dan iets dat op de onwennigheden slaat, de toon is keuvelend. Terwijl de drie celebranten knielen om af te sluiten, roept de subdiaken daar nog iets tegenin, en met een grote grijns op hun gezichten trekt de stoet naar achteren. Deze combinatie van gemoedelijkheid en exact ritueel bevalt me wel. Die precieze rituelen geven me altijd het gevoel dat God helemaal geen ruimte meer krijgt. Maar als het zo gemoedelijk wordt, voelt misschien ook God zich er een beetje bij thuis?
Bij de zusters
In Erbil kom ik op andere gedachten. Daar maak ik vanaf 3 december mee, hoe de zusters vluchtelingen, voortjakkeren, alsof ISIS hen nog op de hielen zit. Het gebed driemaal daags is een tijdspilaar, een structuur waartegen je uitgeput kunt leunen. Maar het gebed klinkt uitgeput. De geritualiseerde woordenstromen geven te weinig ruimte aan wat de mensen meedragen, waarin ze gevangen zijn. Het gebed werkt zelfs averechts, gedeeltelijk, zal ik de dagen erna merken. Deze extreme situatie vraagt ruimte voor gelovige creativiteit. Het is deel van mijn taak, die ruimte voor te stellen. Ik weet inmiddels dat dat kan in deze gemeenschappen, maar ze komen er gewoon niet op, ze klampen zich helemaal vast aan het bekende.