Dit jaar is het een half millennium geleden dat Erasmus van Rotterdam zijn Novum Instrumentum liet publiceren. Dit werk vormt een van de wortels van de moderne Bijbelwetenschap. Ter gelegenheid van de 500ste verjaardag organiseerde de Katholieke Vereniging voor Oecumene het symposium Erasmus Oecumenicus. Dat vond maandag plaats in Museum Gouda in Gouda, de stad waar Desiderius Erasmus (1466-1536) werd verwekt en opgroeide.
Het symposium werd geopend door dagvoorzitter Ad van der Helm, priester van het bisdom Rotterdam, pastoor in Den Haag en bestuurslid van de Katholieke Vereniging voor Oecumene. Als eerste spreker kondigde hij apostolisch nuntius Aldo Cavalli aan. De pauselijke ambassadeur in Nederland benadrukte dat Erasmus een vroom man was, wiens laatste woorden ‘Lieve God’ waren geweest. Monseigneur Cavalli zei dat Erasmus vooral kritiek had gehad op prominente personen van zijn tijd en “niet op de instituties”, zoals de Kerk van Rome. De nuntius liet echter onvermeld dat Erasmus eeuwenlang door de Katholieke Kerk als een ‘veroordeelde auteur’ (auctor damnatus) werd gebrandmerkt.
Programma
Andere sprekers op het symposium waren Gerard de Kleijn, directeur van Museum Gouda; nieuwtestamenticus Jan Krans; mediëvist Herman Pleij; en kerkhistoricus Peter Nissen. Er was ook een voordracht van Rob van Uden, diaken van het bisdom Breda, die in narrenkostuum een hedendaagse Lof der Zotheid uitsprak. Verder bracht het Vocaal Theologen Ensemble gezangen uit de tijd van Erasmus ten gehore. De deelnemers aan het symposium kregen ook ruimschoots de gelegenheid de tentoonstelling over Erasmus te bezoeken.
De Kleijn toonde aan het einde van de bijeenkomst trots de brief van kardinaal-staatssecretaris Pietro Parolin, gedateerd op 1 februari 2016. Daarin zegt de ‘tweede man van het Vaticaan’ dat paus Franciscus alle bezoekers van deze Erasmus-expositie groet en hen erop wil wijzen dat “het christelijke geloof en het ware humanisme niet met elkaar in strijd zijn, maar beide in dienst staan van de menselijke waardigheid”.
Jeugd in Gouda
De museumdirecteur zei bij aanvang van het symposium dat de deelnemers zich begaven in de ruimte waar Gerard, de vader van Erasmus, zijn laatste adem had uitgeblazen. Museum Gouda is namelijk gevestigd in het voormalige Sint-Catharinagasthuis, waar pestlijders werden verpleegd. Ook Erasmus’ vader kreeg de gevreesde ziekte en stierf in dit hospitium een vreselijke dood.
Gerard was priester in Gouda en verwekte bij Margaretha, de dochter van een medicijnmeester uit Zevenbergen, een kind. Om een schandaal te vermijden vond de bevalling niet in Gouda plaats. Bastaardzoon Erasmus kwam ten leven in Rotterdam, een onbeduidend dorp dat in die tijd nog niet eens op de kaart stond. Hij groeide op in Gouda en ging er naar de parochieschool. Zijn ouders vonden het niveau van het onderwijs dat daar gegeven werd echter te laag en stuurden hem naar de Latijnse School van Deventer, dat bestierd werd door de Broeders des Gemenen Levens. Na een pestuitbraak aldaar week Erasmus uit naar Den Bosch, waar hij zijn studies voortzette.
Volgens De Kleijn had Erasmus eigenlijk een hekel aan Holland. “Hij haatte het slechte bier dat er geschonken werd en de penetrante vislucht die hij er overal hing. Toch dacht hij aan het einde van zijn leven nog met enige weemoed terug aan het land van zijn geboorte. De wereldburger die op 70-jarige leeftijd in Bazel op sterven lag, zei vlak immers voordat hij de pijp aan Maarten gaf in het Nederlands: ‘Lieve God’. Opmerkelijk was, voegde de Goudse museumdirecteur eraan toe, dat de stervende Erasmus niet om een priester had gevraagd om hem de laatste sacramenten toe te dienen. Wel had hij zich laten omringen met zijn vrienden.
Vriendenkring
Erasmus’ vrienden hebben in zijn leven een belangrijke rol gespeeld. Herman Pleij, emeritus hoogleraar historische Nederlandse letterkunde, zei in zijn lezing in Museum Gouda dat echte vriendschap volgens Erasmus blijkt uit de bereidheid elkaar keihard te bekritiseren. “Echte vrienden vleien elkaar niet. Door je vrienden alleen maar complimenten te geven, bewijs je ze geen dienst. Erasmus verlangde van zijn vrienden dat ze precies zeiden wat ze werkelijk van hem en zijn werk vonden.”
Pleij wees er verder op dat Erasmus en zijn vrienden het als hun plicht beschouwden alle mogelijke onderwerpen te bespreken. Hun debatten vonden plaats in de vorm van tafelgesprekken. Daarbij namen ze omwille van de kwaliteit van hun besprekingen verschillende standpunten in, zodat alle denkbare perspectieven zouden worden ingenomen. Soms liet een deelnemer van deze tafelgesprekken iets over de inhoud daarvan uitlekken. Bekend is dat een van Erasmus’ vrienden naar buiten bracht dat Erasmus tijdens een van die debatten nog al minachtend deed over de leer van de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistische gedaanten van brood en wijn. Volgens Pleij kun je daaruit echter niet afleiden dat Erasmus ook werkelijk een afkeer van die doctrine had en haar als bijgeloof aanmerkte. Het was nu eenmaal in die vriendenkringen de gewoonte bij wijze van exercitie tegengestelde posities in te nemen.
Levenswerk
Dat Erasmus het van groot intellectueel belang vond om zaken vanuit verschillende perspectieven te bekijken, blijkt ook uit zijn studie van de Heilige Schrift. In zijn tijd gold de Vulgaat, de Bijbelvertaling van Sint-Hiëronymus in het Latijn, als de canonieke tekst van de Rooms-Katholieke Kerk. Door in zijn Novum Instrumentum, Erasmus’ vertaling van het Nieuwe Testament in het Latijn, de diverse beschikbare Griekse handschriften van de teksten op te nemen, toonde hij aan dat andere interpretaties van Bijbelpassages mogelijk zijn. Daarmee legde hij volgens Jan Krans, universitair docent Nieuwe Testament aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, de basis voor de Bijbelse hermeneutiek (de studie van de interpretatie van teksten).
Met Erasmus is er volgens Krans sprake van een ‘filologische wending’ in de Bijbeluitleg. Dat betekent: voordat je de Bijbel gaat uitleggen, moet je er eerst voor zorgen dat je de beschikking hebt over betrouwbare bronteksten. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid maakt deel uit van de filologische arbeid. Erasmus liep bij zijn filologisch studie het gevaar om voor ketter te worden uitgemaakt. Hij had namelijk gewezen op een aantal taalfouten in de Vulgaat. Dat was tegen het zere been van de kerkelijke autoriteiten, die de Vulgaat als een heilige tekst beschouwden. Ook raakten ze erover geïrriteerd dat Erasmus niet alle teksten van het Nieuwe Testament in dezelfde mate als Gods openbaring beschouwde. Brans wijst op een van Erasmus’ aantekeningen bij het Novum Instrumentum: ‘Zelfs onder juwelen bestaan er verschillen, en het ene goud is puurder en betrouwbaarder dan het andere. Zo ook in heilige zaken is het een heiliger dan het andere.’
Beeldvorming
De Nijmeegse kerkhistoricus Peter Nissen, thans hoogleraar Spiritualiteitsstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen, behandelde in zijn lezing de diverse visies op de persoon en de opvattingen van Erasmus in de loop der geschiedenis. Hij liet zien dat er binnen de protestantse wereld een grote verscheidenheid bestaat. Als een uitgesproken tegenstander van Erasmus diende zich Maarten Luther aan. Die beschouwde Erasmus als ‘der Feind aller religionen’ (“de vijand van alle religies”), terwijl diens rechterhand, Philipp Melanchton, juist grote waardering voor hem had. ‘Zonder Erasmus geen Luther’, aldus Melanchton. Ook Johannes Calvijn behoorde tot de grote bewonderaars van Erasmus. Maar toen Calvijn zich tegen het humanisme keerde, werd zijn enthousiasme voor Erasmus ook minder, alhoewel hij hem nooit persoonlijk aanviel.
Van katholieke zijde had Erasmus maar weinig supporters. Hoewel Erasmus de kerkelijke eenheid altijd had verdedigd en rooms-katholiek was gebleven, werd hij door de kerkelijke autoriteiten gedesavoueerd. Nissen noemde één katholieke verdediger van Erasmus tijdens het Concilie van Trente (1545-1563): Friedrich Nausea, hofpredikant van aartshertog Ferdinand van Oostenrijk en latere bisschop van Wenen. Eerder had Nausea bij Erasmus’ overlijden in 1536 een necrologie uitgesproken die volgens Nissen meer het karakter had van een hagiografie, “sterker nog: een aanzet tot een zaligverklaring”. Tijdens het concilie stuitte Nausea op een muur van weerstand. Er had zich een breed front tegen het werk van Erasmus gevormd, waardoor hij uiteindelijk als aartsketter werd weggezet. Pas rond het Tweede Vaticaans Concilie was er sprake van een voorzichtige rehabilitatie van Erasmus. De huidige waardering van het katholiek leergezag voor Erasmus blijkt volgens Nissen uit de brief van het staatssecretariaat van de Heilige Stoel aan Museum Gouda.
Tot slot besprak Nissen de seculiere Erasmus-visie. Hij liet zien hoe Erasmus de hemel in werd geprezen door Verlichtingsfilosofen als Bayle, Locke, Voltaire en Diderot. Dat leidde ertoe dat Erasmus op het schild werd gehesen als een van de eerste vrijdenkers van Europa. Thans wordt hij door sommige atheïstische humanisten zelfs beschouwd als iemand die eigenlijk nooit in God had geloofd, wat volgens Nissen niet kan worden hard gemaakt.