“Paus Franciscus zegt dat het de opdracht is voor de Kerk in het derde millennium om synodaal te zijn, om samen op weg te gaan.” Op 20 januari verzorgde bisschop Van den Hende een inleiding over synodaliteit voor de Katholieke Vereniging voor Oecumene. De inleiding werd gehouden voor het hoofdbestuur van de vereniging en als online Teams bijeenkomst. Bisschop Van den Hende is referent voor oecumene en contacten met Oosterse Kerken namens de Nederlandse bisschoppenconferentie.
De bisschop spreekt vanuit het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) over “collegialiteit” en “synodaliteit”. Het Tweede Vaticaans Concilie sprak over de bisschoppen die samen met de paus een college vormen. De universele Kerk (de wereldkerk) bestaat in en uit particuliere Kerken (bisdommen) (Lumen Gentium, 23). Bisschop Van den Hende: “De particuliere Kerken zijn geen ‘onderafdelingen’ van de universele Kerk, maar volledig Kerk van Christus.”
Vroege Kerk
Over dat samen optrekken als bisschoppen zei het Concilie: “Vanaf de eerste eeuwen van de Kerk hebben de bisschoppen, hoewel belast met de leiding van particuliere Kerken […] hun moeiten en streven gebundeld om zowel het gemeenschappelijk welzijn als dat van de particuliere kerken te bevorderen” (Christus Dominus, 36). Het Concilie vroeg om de oude praxis van de synodes te herstellen “om zo beter en doeltreffender te kunnen zorgen voor de bloei van het geloof en de instandhouding van het kerkelijke leven in de verschillende kerken, overeenkomstig de eisen van de tijd.”
Nog tijdens het Concilie stelde paus Paulus VI in 1965 de bisschoppensynode in. In 2015 hield paus Franciscus een toespraak bij gelegenheid van het vijftigjarig jubileum. Bisschop Van den Hende: “In die toespraak zegt de paus dat hij de bisschoppensynode een buitengewone uitdrukking vindt van synodaliteit en een kostbare erfenis van Vaticanum II. De paus zegt: wat vraagt God van de Kerk in het derde millennium? Dat ze samen optrekt in geloof. De paus geeft aan: de wereld waarin wij leven en waarin wij geroepen zijn om lief te hebben en te dienen, die vraagt dat de Kerk samenwerking in alle aspecten van haar zending versterkt.”
Drie niveaus
Waar het gaat om die laatste, de bisschoppensynode, laat paus Franciscus in 2018 de constitutie Episcopalis Communio uitkomen. Hierin worden voortrajecten van raadpleging gekoppeld aan de bisschoppensynode. Bisschop Van den Hende: “De bisschoppensynode is een synode van bisschoppen, maar de paus vraagt ook dat vooraf alle geledingen betrokken zijn en worden geraadpleegd.” En verwijzend naar de diocesane fase van de bisschoppensynode die in 2023 wordt gehouden in Rome: “Dat is wat er nu aan de hand is in onze wereldwijde Kerk.”
“Synodaliteit is niet altijd een makkelijke weg”, zegt de bisschop. “Het is niet het instrument waarbij automatisch eenheid en versterking van de geledingen ontstaat. Daarom is dialoog belangrijk.”
“Zoals paus Paulus VI nog terwijl het Concilie bezig was de bisschoppensynode heeft opgericht, zo heeft hij in 1964 de encycliek Ecclesiam Suam het daglicht laten zien. Ecclesiam Suam spreekt heel uitdrukkelijk over dialoog, het met elkaar in gesprek zijn”, aldus de bisschop. “Deze dialoog is belangrijk in het luisteren en spreken in de verschillende synodale gremia.”
Hermeneutiek van vertrouwen
Naast de dialoog in de Katholieke Kerk onderscheidt paus Paulus VI ook een dialoog met andere christenen, in het samen op weg gaan met andere kerken en kerkelijke gemeenschappen. De encycliek Ut Unum Sint (paus Johannes Paulus II, 1995) zegt met het oog op de oecumenische dialoog dat dialoog niet eenvoudigweg een uitwisseling van ideeën is, maar in zekere zin altijd een “uitwisseling van gaven” (Ut Unum Sint, 28). Bisschop Van den Hende: “Wat heb je elkaar te zeggen en te geven? Uiteindelijk betekent dat ook dat je elkaar jezelf aanbiedt, waardoor dialoog ten diepste ook een zelfgave is.” En in verband met de oecumenische dialoog schrijft paus Franciscus: “Wij moeten er altijd aan denken dat wij pelgrims zijn en dat wij samen op pelgrimstocht zijn, daartoe moet men zijn hart toevertrouwen aan zijn reisgenoot, zonder argwaan, zonder wantrouwen” (Evangelii Gaudium, 244).