Het feest van Maria Geboorte als oecumenische uitdaging
Vandaag, 8 september, vieren zowel de rooms-katholieke Kerk als de Anglicaanse, de Oud-Katholieke en de Orthodoxe [1] Kerken het feest van “Maria Geboorte”.
Afgezien van het hoogfeest van Kerstmis is het, samen met de geboorte van Johannes de Doper (24 juni) het enige feest op de liturgische kalender dat de iemands geboorte viert. Van alle andere heiligen wordt over het algemeen de sterfdag gevierd [2].
En zoals over veel mariale thema’s, levert ook deze liturgische mariale traditie oecumenische vragen en problemen op. Waar komt dit feest eigenlijk vandaan? En wat vonden Luther, Calvijn en de andere reformatoren ervan?
1. Wat weten we over de geboorte van Maria?
In de teksten van het Nieuwe Testament horen we over de geboorte en jeugd van Maria absoluut niets. De eerste vermelding over haar leven betreft haar verloving met Jozef. Het Nieuwe Testament is sowieso spaarzaam met historische informatie over het leven van de moeder van Jezus.
Anders is het met de apocryphe geschriften, oude of jongere geschriften die niet door de Kerk in de Bijbel zijn opgenomen.
Het oudste van deze geschriften die over de geboorte van Maria spreekt is het Proto-evangelie van Jakobus [3]. Volgens de jongste schattingen zou dit geschrift vlak na het midden van de 2e eeuw na Christus gedateerd kunnen worden. Het is een teken dat reeds enkele generaties na de dood van de apostelen de christenen zich voor details rond de geboorte van Jezus, én die van Maria, interesseerden.
In het Proto-evangelie van Jakobus draait alles om Maria. Het is de oudste tekst die de ouders van Maria voornamen geeft: Joachim en Anna. Anna krijgt bezoek van een engel en merkt zo dat ze zwanger is: “Anna, Anna, God de Heer heeft je gebed verhoord. Je zult [een kind] ontvangen en baren, en men zal over je nageslacht over de gehele aarde spreken”.
De geboorte van Maria wordt gemodelleerd naar het model van de geboorte van Samuël, de zoon van Hanna in het Oude Testament. [4] Reeds na zeven maanden bevalt Anna van een meisje, en haar ouders geven haar de naam Maria. [5]
Het geschrift bevat waarschijnlijk weinig tot geen historische details, wellicht afgezien van de punten waarin de “kindheidsevangeliën” van Lucas (1-2) en Mattheus (1-2) overeenkomen [6].
De bedoeling van het geschrift is, naar alle waarschijnlijkheid, het zich op dat moment verspreidende gerucht dat de verwekking van Jezus het gevolg zou zijn van Maria’s overspel (wellicht met een romeinse soldaat).
Het geschrift had veel invloed: het werd in de middeleeuwen veel gelezen, zelfs in de liturgie (bijvoorbeeld bij de dominicanen). Andere apocryphe geschriften (zoals Pseudo-Mattheus, het Liber de nativitate Mariae, het Arabisch Evanglie van de geboorte, enz.)borduurden op het Proto-evangelie voort.
2. Wat weten we over de oorsprong van het feest?
Zo’n populair geschrift had natuurlijk invloed op de devotie, en dus op de liturgie. Volgens sommigen is het feest van Maria Geboorte in Constantinopel in de 5e of 6e eeuw ontstaan, wellicht gebaseerd op een oudere, uit Jeruzalem afkomstige traditie. De Westerse Kerk importeerde het, waarschijnlijk voor het eerst in de Franse stad Reims, aan het begin van de 7e eeuw. In 670 stond het op de romeinse liturgische kalender [7] en tijdens de synode van Salzburg (799/800) werd het met drie andere mariale feesten [8] voorgeschreven.
In het zogenaamde “mariale tijdperk” (ca. 1830-1954), waarin de rooms-katholieke devotie tot Maria een (te) grote vlucht nam, werd ook aan de geboorte van Maria veel devotionele aandacht besteed, en werden veel kerken aan Maria Geboorte toegewijd.
Overigens: De gedachtenis van de heilige Anna (sinds de liturgische hervorming van na het Tweede Vaticaans Concilie door Paulus VI gefuseerd met de gedachtenis van haar man Joachim) is van veel latere datum. De eerste preken over dit feest die we kennen stammen uit 1480 en werd in 1481 in het romeinse Brevier opgenomen. Daaruit blijkt dat de verering van Anna een grote vlucht had genomen, niet in de laatste plaats door de heftige middeleeuwse discussies rond de Onbevlekte Ontvangenis. Dat Luther in doodsangst tot de heilige Anna bad (“Help mij, heilige Anna, en ik zal monnik worden!”) toen hij door een storm in een bos bij Stotternheim werd overvallen bewijst dat hij een kind van zijn tijd was.
3. Luther en de andere reformatoren over Maria Geboorte
In het leven en denken van Luther,die een week na zijn belofte aan Sint-Anna inderdaad monnik werd, heeft Maria tot zijn dood een belangrijke plaats ingenomen. In 1522 schreef hij een beroemd geworden commentaar op het Magnificat, de lofzang van Maria (Lucas 1, 46-56) die “door iedereen uit het hoofd geleerd zou moeten worden”, want daarin “leert Maria ons hoe wij God horen lief te hebben en te prijzen.” [9]
Luther bleef ook liturgische mariale feesten behouden, en wel om drie redenen: zij geven de mogelijkheid om God op bijzondere wijze te danken, zij zijn een mogelijkheid tot verkondiging, en zij bieden de mogelijkheid om Maria als voorbeeld aan de gelovigen te tonen.
Tot zijn dood bleef Luther drie mariale feesten vieren: de Aankondiging van de Heer (25 maart), de Visitatie (2 juli) en de Purificatio Mariae (2 februari; “Maria Lichtmis”, tegenwoordig: “Opdracht van de Heer in de Tempel).
Met de viering van Maria Geboorte had hij echter problemen, omdat de Bijbel er met geen woord over rept. Zijn laatste preek over het feest van Maria Geboorte gaf hij in 1522, één jaar na zijn veroordeling door paus Leo X. In diezelfde periode hield hij het ook met preken over Maria’s (al dan niet Onbevlekte) Ontvangenis (8 december 1520) en haar Tenhemelopneming (15 augustus) voor gezien. [10]
Wel vond hij dat om pastorale redenen – bij het gelovige volk waren dit immers populaire feesten – het feest van Maria Geboorte (evenals haar Tenhemelopneming) nog een tijdje gevierd konden worden, zelfs wanneer hij de voorgeschreven liturgische gezangen van beide feesten “onrein” vond.
Ondanks wat vaak gedacht wordt, wijst ook de Franse reformator Johannes Calvijn de Mariaverering – voor zover deze bijbels gelegitimeerd wordt – niet af. Wel bekritiseert hij duidelijk haar overdrijvingen en uitwassen. [11]
Opvallend is dat hij Maria vooral samen met Jozef noemt: “Joseph et Marie“, en als zij alleen voorkomt in zijn geschriften dan is het als “la vierge Marie” (of korter: La Vierge, met een hoofdletter), het vaakst echter – ook in het latijn “la saincte Vierge”, “sancta virgo“.
Voor Calvijn is Maria vooral voorbeeld voor de gelovigen, en daarom kan zij geëerd en gevierd worden. God zelf had haar immers geëerd door haar als Moeder van zijn eerstgeborene Zoon, onze Enige Middelaar, te kiezen. Boven alles wijst hij op de rol van de Heilige Geest in haar: daarmee wordt ze tot voorbeeld van alle gelovigen.
Net als Luther en de Straatsburgse reformater Bucer (die alle Mariaverering nog sterker afwijst als Luther), wijst echter ook Calvijn het feest af omdat er geen bijbels fundament voor bestaat. Over de geboorte en afkomst van Maria en Jozef stelt Calvijn vast dat de evangelisten daarover slechts hele sommaire informatie verschaffen “opdat wij nuchter blijven en onze geest niet te nieuwsgierig wordt”.
4. Katholieke schijnheiligheid en protestantse starheid?
De vraag van protestantse kant is gerechtvaardigd hoe de rooms-katholieke en andere kerken verklaren dat zij feesten vieren die slechts door apocriefe geschriften worden gesteund. Ofwel je erkent deze geschriften, ofwel je verwerpt ze, en dan daarmee ook feesten als Maria Geboorte en Anna en Joachim.
Van rooms-katholieke zijde wordt daartegen soms ingebracht dat de Kerk haar zekerheid rond het door God geopenbaarde niet slechts uit de Schrift, maar ook uit de Traditie (de apostolische overlevering) ontvangt. Deze “twee-bronnentheorie” (gebaseerd op een foutieve interpretatie van het Concilie van Trente) wordt echter sinds het Tweede Vaticaans Concilie niet meer in de RK-Kerk gehuldigd.
Van protestantse zijde wordt in dit soort zaken er veelal met het lutherse sola scriptura (alleen de Schrift) geschermt. Maar moet dit ook voor de liturgie gelden? Waarom viert men dan op 31 oktober “Hervormingsdag”, en in het voor- en najaar “Biddag” en “Dankdag voor gewas en arbeid”? Staat de liturgie niet meer toe dan men met dogmatische zekerheid kan vaststellen?
Zou er dan ook geen mogelijkheid om een oecumenische toenadering te vinden door aan rooms-katholieke zijde het (verplichte) feest tot “vrije gedachtenis” om te vormen? Zou het mogelijk zijn om – zoals dat in de Anglicaanse traditie het geval is – aan protestantse zijde te erkennen dat dit feest weliswaar geen directe bijbelse basis heeft, en dus niet-bijbels, maar niet anti-bijbels is? [11]
En zou dan ook hier de klassieke slogan “In necessariis unitas, in dubiis libertas, in omnibus caritas” (in het noodzakelijke eenheid, in het betwijfelde vrijheid, in alles de liefde) geen dienst kunnen bewijzen?
—-
VOETNOTEN
[1] In de byzantijnse traditie begint het jaar op 1 september. Op het octaaf (8 dagen later) viert de Kerk het feest van Maria Geboorte. De achtste dag is de dag van de nieuwe schepping, die in de byzantijnse traditie door Maria gesymboliseerd wordt. In de Orthodoxe kerken die de juliaanse kalender volgen, valt het feest op 21 september. [Dank aan pastoor Rudolf Scheltinga van de Oud-Katholieke Kerk in Egmond-aan-Zee die mij hierop attent maakte.]
[2] Daar bestaan wel wat uitzonderingen op. Allereerst omdat hun sterfdag met die van een reeds bestaande (belangrijk geachte) heilige samenviel. In dat geval werd het feest gewoon één of twee dagen opgeschoven. De meest recente uitzondering, en vanuit oecumenisch gezichtspunt de meest ongelukkige, is de viering van de Zalige John Henry Newman op de dag van zijn overstap van de Anglicaanse Kerk naar de Rooms-Katholieke Kerk (9 oktober). Benedictus XVI, die de zaligverklaring zelf in Engeland vierde prefereerde deze dag boven de sterfdag van Newman (11 augustus), volgens de officiële verklaring omdat op die dag reeds de Heilige Clara gevierd werd. Opvallend genoeg viert de Anglicaanse Kerk het gedachtenisfeest van John Henry Newman wèl op 9 oktober.
[3] Het Proto-evangelie geeft nog meer lezenswaardige details, o.a. over de rol van Joachim, over de drie eerste levensdagen van Maria, over haar opname in de tempel in de kring van de tempelmaagden waar ze 12 jaar verblijft, maar die ze toen moest verlaten (omdat zij door haar menstruatie de Tempel zou ontreinigen), enz.
[4] Vgl. 1 Sam 1, 9-2, 11. Dit is opvallend: het bijbelse Magnificat in Lucas 1,46-56 wordt door de schrijver van dit evangelie ook naar de lofzang van Hanna gestileerd. Bovendien betekent de voornaam Hanna “begenadigde”, wat ook dat doet denken aan het “vervuld van genade” in de mond van de engel Gabriël in de perikoop van de Aankondiging van de Heer. Tenslotte wordt de moeder van Maria wordt ook naar deze Oud-Testamentische vrouw genoemd.
[5] Deze titel kreeg het geschrift pas in 1552, toen het voor het eerst, in Bazel, door de bekende drukker Postel, gedrukt werd; in de oudheid had het verschillende andere namen, waaronder “Geboorte van Maria. Openbaring van Jakobus”, of “Het boek van Jacobus” (bij Origenes).
[6] Zie: Raymond E. BROWN, The Birth of the Messiah (New York: Doubleday, 1993, p. 34-35; Enrico NORELLI, Marie des apocryphes. Enquête sur la mère de Jésus dans le christianisme antique (Genève: Labor et Fides, 2009).
[7] In het Liber Pontificalis vinden we de volgende beschrijving van het pontificaat van paus Sergius I (687-701): “Hij vaardigde uit dat op de feestdagen van de Aankondiging van de Heer, de Ontslaping [Dormitio] en de Geboorte van Maria, de Moeder Gods en altijd maagd, en op de dag van de Heilige Symeon (die de Grieken Hyopoante noemen), een processie met een lange gezongen litanie, van de Kerk van de Heilige Adriaan moet vertrekken en dat het volk in de [kerk van de] Heilige Maria [Maggiore] samen moet komen” (uit het 6e eeuwse Liber Pontificalis).
In het latijnse origineel: “Constituit autem ut diebus Adnuntiationis Domini, Dormitionis et Nativitatis sanctae Dei genetricis semperque virginis Mariae, ac sancti Symeonis, quod Ypapanti Greci appellant, letania exeat a sancto Hadriano et ad sactam Mariam populus occurrat” (Duchesne 1886: 1.376).
[8] 2 fébruari: Maria’s reiniging in de Tempel, 25 maart: de Aankondiging van de Heer, en 15 augustus: Maria’s Tenhemelopneming.
[9] Paus Johannes Paulus II prees dit lutherse werk uitdrukkelijk op 21 maart 2001 tijdens zijn wekelijkse cathechese.
[10] Zie: Walter DELIUS, Geschichte der Marienverehrung (München: Ernst Reinhardt Verlag, 1963, 195-234; Walter TAPPOLET, Das Marienlob der Reformatoren (Tübingen: Katzmann Verlag, 1962).
[10] Zo schrijft hij ironisch (of eventueel sarcastisch, al naar eigen inzicht): “Wat de Maagd Maria betreft is hen [de papisten], omdat ze geloven dat haar lichaam zich niet meer op aarde bevindt, de mogelijkheid ontnomen haar gebeente te eren [Calvijn bekritiseert hier de verering van relieken]; anders hadden ze denk ik, doen geloven dat ze zo’n groot lichaam had dat ze er een schuur mee konden vullen. Overigens hebben ze zich gewraakt met haar haar en haar melk. Haar haar hebben ze in Rome, in Sainte-Marie-sus-Minerve, à Saint-Salvador in Spanje, in Cluny, in Noyers, in Saint-Flour, in Saint-Jacquerie, en in vele andere plaatsen. Wat betreft de melk is het al een hele opgave om de plaatsen waar het zich bevindt te tellen. […] Er is er zoveel dat je zou denken dat de heilige Maagd een koe geweest is […].” [2]
In het franstalige origineel: « Quant à la Vierge Marie, pource qu’ils tiennent que son corps n’est plus en terre, le moyen leur est ôté de se vanter d’en avoir les os. Autrement, je pense qu’ils eussent fait accroire qu’elle avait un corps pour remplir un grand charnier. Au reste, ils se sont vengés sur ses cheveux et sur son lait, pour avoir quelque chose de son corps. De ses cheveux, il en est à Rome, à Sainte-Marie-sus-Minerve, à Saint-Salvador en Espagne, à Mâcon, à Cluny, à Noyers, à Saint-Flour, à Saint-Jacquerie, et en d’autres plusieurs lieux. Du lait, il n’est jà métier de nombrer les lieux où il y en a. […] Tant y a que si la sainte Vierge eût été une vache et qu’elle eût été nourrice toute sa vie, à grand’peine en eût-elle pu rendre telle quantité.” (Traicté des Reliques, 1543.6,432)
[11] Dit is de insteek, op dogmatisch vlak, van het amerikaanse document The One Mediator, The Saints and Mary: Lutherans and Catholics in Dialogue VIII (Minneapolis: Augsburg Fortress, 2009). Dit zou gemakkelijk ook op liturgisch gebied toegepast kunnen worden.