Op 21 november 1964, vandaag precies 50 jaar geleden, bevestigde het Tweede Vaticaans Concilie definitief de bekering van de Rooms-Katholieke Kerk tot de oecumenische beweging. Op die dag werden twee belangrijke documenten over de kerk (Lumen Gentium) en de oecumene (Unitatis Redintegratio) plechtig afgekondigd.
De verjaardag van deze beide teksten biedt aanleiding tot dankbaarheid voor de ingeslagen weg. Maar deze dankbaarheid mag een zekere ongerustheid niet verbloemen.
Ketters en scheurmakers
Tot dan toe leek alles zoveel gemakkelijker en helderder. Het kerkelijk wetboek uit 1917 had maar twee woorden over voor christenen die buiten de Rooms-Katholieke Kerk stonden: ketters en scheurmakers.
Paus Pius XI maakte in 1928 duidelijk dat deelname aan de oecumenische beweging – die in protestantse kring op gang was gekomen – geen optie was. De enige oplossing lag volgens hem in ‘de terugkeer van de dissidenten naar de enige en ware kerk van Christus, die zij op jammerlijke wijze hebben verlaten’.
Zijn opvolger Pius XII zette die lijn voort: hij bevestigde het verbod op deelname van katholieken (zowel leken als priesters) aanaan oecumenische bijeenkomsten zonder uitdrukkelijke toestemming van de Heilige Stoel.
Maar toen kwam, als donderslag bij heldere hemel, paus Johannes XXIII uit de koker van het conclaaf van 1959. Deze reeds oude bisschop van Venetië had als nuntius in Ankara de oosterse orthodoxie leren kennen. Later, als nuntius in Parijs, had hij kennis gemaakt met oecumenische openingen op theologisch (Yves Congar) en spiritueel (Paul Couturier) gebied. Hij had ook de protestantse kloostergemeenschap van Taizé toegestaan enkele malen per dag de rooms-katholieke dorpskerk van het Bourgondische plaatsje te gebruiken.
Een paar dagen nadat hij verrassend een concilie had aangekondigd, gaf hij aan hoezeer de oecumene tot het hart ervan behoorde: ‘We zullen niet proberen aan te tonen wie er gelijk of ongelijk had. We willen slechts zeggen: laten we elkaar ontmoeten en verzoenen.’
Rome en Genève
De grote verschuiving die binnen de katholieke theologie heeft plaatsgevonden, is de erkenning dat de ‘Kerk van Christus’ niet eenvoudigweg samenvalt met de Rooms-Katholieke Kerk.
In 1950 noemde paus Pius XII beide nog ‘een en dezelfde werkelijkheid’. Maar het concilie sprak uit dat vele elementen van de kerk van Christus buiten de zichtbare grenzen van de Rooms-Katholieke Kerk te vinden zijn.
Hier is de invloed van het denken van Calvijn duidelijk merkbaar. De Franse reformator uit Genève sprak in de zestiende eeuw over de vestigia ecclesiae, sporen van de kerk. Ondanks alle kritiek die hij op de Kerk van Rome had, bleef Calvijn tot het eind toe volhouden dat er binnen de Rooms-Katholieke Kerk personen of zelfs gemeenten zijn die tot de ware kerk behoren.
Het concilie nam deze gedachte vanuit rooms-katholiek perspectief op. Niet-katholieke christenen zijn door hun doop onlosmakelijk met Christus verbonden. Zij staan alleen al daardoor, en ook door vele andere elementen die tot de kerk van Christus behoren, in een – helaas nog onvolledige – gemeenschap met de Rooms-Katholieke Kerk.
Nieuwe wegen
Vijftig jaar later is er veel gedaan. Op plaatselijk niveau weten gemeenten en parochies elkaar te vinden om samen te bidden, te leren en de armen te dienen – al is hier en daar wat de klad erin gekomen en lijken sommigen zich liever op eigen kerkelijk erf terug te trekken. Op nationaal en internationaal niveau is veel theologische arbeid verricht: hele boekenkasten kunnen gevuld worden met de resultaten van de vele oecumenische dialogen die gevoerd werden en worden, bilateraal en multilateraal.
Uit al die dialogen blijkt dat de ‘terugkeeroecumene’ definitief niet meer tot het gedachtegoed van de Rooms-Katholieke Kerk behoort. Individuele niet-katholieke gelovigen die tot de RK-Kerk toetreden worden met open armen ontvangen en als katholieken zijn we blij de rijkdom van ons geloof met hen te kunnen delen. Maar dat kan geen alternatief voor het zoeken naar de eenheid onder zijn leerlingen waar Christus zelf om vroeg.
Met verbazing stel ik dan ook vast dat sommige katholieken – waaronder ook bisschoppen en priesters – liever hun tijd en energie lijken te steken in het ‘bekeren’ van individuele protestanten of orthodoxen tot de Catholica, dan in het gepassioneerd zoeken naar de kerkelijke eenheid waartoe de Katholieke Kerk zich sinds het concilie verplicht weet.
Misschien zei paus Franciscus daarom onlangs dat we ‘zondigen tegen de wil van Christus, omdat we ons blijven concentreren op onze verschillen, terwijl onze gedeelde doop vele malen belangrijker is dan deze verschillen’.
Hij voegde daar zelfs aan toe dat ‘we ieder in onze eigen kerk uitmuntende theologen hebben’, maar dat we ‘niet op hen moeten wachten om tot overeenstemming te komen’.
Broeder Alois, de prior van de oecumenische gemeenschap van Taizé, sprak eind december zijn ongeduld uit, tegenover kerkleiders en in aanwezigheid van enkele duizenden jongeren: ‘Komt er niet een moment dat we de moed moeten hebben om samen onder hetzelfde dak samen te komen, zonder te wachten tot alle theologische formules volledig geharmoniseerd zijn? Is het niet mogelijk onze eenheid in Christus uit te drukken, vanuit de overtuiging dat de nog bestaande verschillen ons niet scheiden? Laten we met andere christenen alles doen wat mogelijk is, en laten we niets meer doen zonder met de anderen rekening te houden’.
Creativiteit
Wie durft nog ongebaande wegen te gaan? Geheel in de geest van paus Franciscus riep broeder Alois op ‘nieuwe concrete stappen te zetten op de weg van verzoening tussen de verdeelde christenen’.
In buurlanden als Duitsland, Zwitserland en Frankrijk worden vandaag in een groot aantal bisdommen en steden oecumenische vieringen gehouden ter gelegenheid van deze 50e verjaardag. Ook staan in vele plaatsen studiedagen en lezingen gepland. Diverse bisschoppenconferenties hebben brieven geschreven over de actualiteit van beide conciliedocumenten. In Nederland is het opvallend stil.
In plaats van een taart met vijftig kaarsjes wens ik vandaag dat in mijn Katholieke Kerk – ook in Nederland – een nieuwe oecumenische wind mag waaien met wat meer moed, wat meer luisteren naar de Geest, wat meer creativiteit.
Dit artikel stond (lichtelijk ingekort) in het Nederlands Dagblad van vrijdag 21 november.