Er stonden nogal wat thema’s op de agenda van het driedaagse bezoek van paus Franciscus aan Turkije: interreligieuze dialoog, godsdienstvrijheid, vluchtelingenopvang, de plaats van de kleine katholieke minderheid in Turkije, enz. Maar de oorspronkelijke aanleiding was een oecumenische: de uitnodiging van Bartholomeüs I om het feest van de heilige apostel Andreas in Istanboel (Constantinopel) te komen vieren.
De oecumenische patriarch van Constantinopel wordt beschouwd als opvolger van deze apostel Andreas en als ere-primaat van de gezamenlijke orthodoxe kerken. Andreas en Petrus waren volgens de evangeliën broers van elkaar. De opvolger van deze Andreas ontving de opvolger van deze Petrus. De Westerse en de Oosterse Kerk ontmoetten elkaar..
Getemperde verwachtingen
Het feit dat beide kerkleiders elkaar treffen is niet uitzonderlijk. Het was al de vierde ontmoeting tussen Bartholomeüs en Franciscus: “Wat er historisch aan is, is dat dit soort vieringen en ontmoetingen niet historisch meer zijn”, becommentarieerde vooraf Mgr. Gollnisch, directeur van de Franse stichting L’Oeuvre d’Orient.
Voorafgaand aan het bezoek had patriarch Bartholomeüs te kennen gegeven dat men niet al te hoge oecumenische verwachtingen van het pausbezoek moest hebben. De verklaring die hij en de paus zouden gaan ondertekenen zou weliswaar een belangrijke mijlpaal in de betrekkingen tussen beide Kerken zijn, maar men zou “geen spectaculaire gestes” moeten verwachten. De teleurstelling rond de onlangs mislukte theologische dialoog tussen beide Kerken in Amman (Jordanië), vooral vanwege onwil van de Russisch-Orthodoxe Kerk, zat immers nog vers in het geheugen.
Maar alweer wist paus Franciscus iedereen, ondanks de getemperde verwachtingen, te verrassen.
Steentje of omslag ?
De woordvoerder van het oecumenisch patriarchaat, de protopresbyter Dositheos Anagnostopulos vertelde tegen de Duitstalige redactie van Radio Vaticaan dat de eerste steen voor de hereniging van de beide Kerken door Johannes XXIII gelegd was. Hij was in de woelige jaren 1950 nuntius in Turkije en had eerste betrekkingen met de toenmalige patriarch Athenagoras aangeknoopt.
En hij vervolgde met de vaststelling dat “de drie andere pausen die ons hier bezocht hebben [Paulus VI, Johannes Paulus II en Benedictus XVI, HM], telkens een klein steentje hebben bijgedragen aan deze grote puzzle voor het toekomstige herstel van de Kerk”. Op de vraag wat paus Franciscus dan als steentje kon bijdragen antwoordde hij: “het eenvoudig christelijke, het mensenvriendelijke, het collegiale, het broederlijke”.
Maar dit steentje van paus Franciscus zou wel eens de sluitsteen kunnen zijn. Anagnostopulos erkent dit ook: “Het hoofdprobleem is het primaatschap van de bisschop van Rome. Hoe moeten we dit begrijpen, 950 jaar na het schisma? Als we dat eenmaal geklaard hebben, dan zal alles andere – zo geloof ik – vanzelf langzaam opgelost”. [Voor een beschrijving van deze problematiek, zie een vorige Oecumene op maandag: “En wat doen we met de paus?“]
Heeft de italiaanse krant La Stampa dan ook gelijk wanneer dit bezoek het “omslagpunt in de oecumene” betekent? Vanuit rooms-katholiek oogpunt wel, zoals we zullen zien. De vraag is echter hoe de orthodoxe Kerken op deze nieuwe houding kan reageren.
De pauselijke drie-akter
Om wat helderder zicht te krijgen op de oecumenische reikwijdte van wat er nu feitelijk in Istanboel gebeurd is, zetten we kort alle belangrijke uitspraken en symbolische handelingen van de paus op een rijtje.
Zaterdag 29 november – oecumenisch avondgebed – In Phanar, de historische wijk van Istanboel waar het oecumenisch patriarchaat zetelt, nam de paus deel aan een oecumenisch avondgebed. [1] Hij gaf daar een korte toespraak tot patriarch Bartholomeüs [eigen vertaling uit het Italiaans in voetnoot 2]. Het meest opvallende in deze toespraak is het gebruik van de term “zusterkerk” in de tweede zin.
In een in het jaar 2000 door de Congregatie voor de Geloofsleer, onder het voorzitterschap van de toenmalige kardinaal Ratzinger, gepubliceerde nota werd vastgelegd dat deze term inderdaad voor de orthodoxe Kerken gebruikt kan worden, maar slechts tussen particuliere Kerken. Dat betekent dus dat de “Kerk van Rome” (bedoeld wordt het bisdom Rome, en niet de gehele rooms-katholieke Kerk) een zusterkerk is van de “Kerk van Constantinopel” (en dus niet van de gehele Orthodoxie). In de slotzin biedt de paus bovendienzijn goede wensen aan de patriarch, aan de aanwezigen “en aan de Kerk van Constantinopel” aan. Volgens deze nota is de universele Kerk (d.w.z. de gehele rooms-katholieke Kerk) immers geen zusterkerk van de andere Kerken, maar de moederkerk van alle afzonderlijke particuliere Kerken (= bisdommen). [3]
Uit beide zinnen blijkt dus dat hij zich hier niet als universeel paus en hoofd van de rooms-katholieke wereldkerk, presenteert, maar als “bisschop van Rome”. Overigens: hij richt zich ook niet tot de orthodoxie als geheel, maar slechts tot de “Kerk van Constantinopel”. Sommige andere Orthodoxe Kerken – waaronder vooral de Russisch-Orthodoxe Kerk – zien een toenadering met de rooms-katholieke Kerk vaak met argwaan tegemoet. Door de nadruk te leggen op de locale Kerken van Rome en Constantinopel, en niet op de universaliteit van beide Kerken, laat de paus dus niet alleen zien dat hij begrip heeft voor de moeilijkheden die de Orthodoxie met de huidige rooms-katholieke invulling van het pausschap heeft, maar ook dat hij respect heeft voor de schroom die er bij sommige orthodoxen leeft.
Maar toen gebeurde er iets bijzonders. Nadat de paus gevraagd had om zegen over zichzelf en over de Kerk van Rome stapte hij op de patriarch af en boog zijn hoofd om gezegend te worden. Wat velen echter niet is opgevallen, is dat Bartholomeüs de paus zijn zegen weigert. Hij was zonder enige twijfel verrast. Het is niet slechts een ongebruikelijk gebaar van een paus, maar een revolutionnair gebaar met grote theologische gevolgen.
In 1975 knielde paus Paulus VI al in een spontaan gebaar voor metropoliet Méliton, de afgevaardigde van patriarch Athenagoras, om hem de voeten te kussen. Het symbolische gebaar van Franciscus ging nog een stap verder: Franciscus wilde laten zien dat de Kerk van Rome niet boven de andere Kerken staat. Rome kan zich door Constantinopel laten zegenen. Een ecclesiologische revolutie.
Waarom weigert de patriarch dan zijn zegen? Deze zich vernieuwende rooms-katholieke ecclesiologie moet toch koren op de molen zijn van de orthodoxe Kerken die de bisschop van Rome inderdaad niet teveel als “bisschop boven de andere bisschoppen” willen zien, maar juist en vooral als “bisschop onder de andere bisschoppen”, “(westers) patriarch onder alle andere patriarchen”? De enige reden voor deze weigering is zonder twijfel de intern-orthodoxe verdeeldheid. Een zegen zou voor vele andere orthodoxe gelovigen, kerken en kerkleiders te ver gaan.
En dus kwam er een kus, een veelzeggende orthodoxe kus, op het hoofd van het hoofd van de rooms-katholieke Kerk.
Zondag 30 november – deelname van de paus aan de Orthodoxe Heilige Liturgie – Wat de paus symbolisch uitdrukte door de zegen te vragen, sprak hij duidelijker uit in de indrukwekkende toespraak die hij gaf tijdens de orthodoxe eucharistieviering van zondagochtend, op het feest van de Heilige Andreas. [Een eigen vertaling uit het Italiaans staat in voetnoot 4]
Paus Franciscus maakte duidelijk dat voor de rooms-katholieke Kerk oecumene “niet de onderwerping van de één aan de ander, noch de absorptie van de één door de ander” betekent: “Het betekent vooral de aanvaarding van alle gaven die God aan eenieder gegeven heeft, ter manifestatie aan de gehele wereld van het grote geheim van de verlossing door Christus de Heer door de Heilige Geest.”
Deze uitdrukking herinnert aan een zin uit de apostolische exhortatie Evangelii Gaudium (de vreugde van het Evangelie) van Franciscus over het doel van de oecumene: “Het gaat er niet alleen om informatie te krijgen over de ander om hem beter te leren kennen, maar te oogsten wat de Geest in hen ook als een geschenk voor ons heeft gezaaid” (n° 246). [5]
Maar de paus ging in Istanboel nog een stap verder: “Ik wil eenieder die hier aanwezig is ervan verzekeren dat de katholieke Kerk, teneinde het doel van de kerkelijke eenheid te kunnen bereiken, geen enkele condities wil opleggen, behalve die van de gezamenlijke geloofsbelijdenis, en dat wij bereid zijn om samen te zoeken – in het licht van de leer van de Schrift en de ervaring van het eerste millenium – naar wijzen waarop we de noodzakelijke kerkelijke eenheid in de huidige omstandigheden kunnen garanderen: het enige dat de katholieke Kerk verlangt, en waarnaar ik streef als bisschop van Rome, “de Kerk die voorgaat in de liefde”, is de gemeenschap met de Orthodoxe Kerken.”
En hier komt paus Benedictus XVI stiekem de hoek om kijken. In 1987 schreef deze dat de rooms-katholieke Kerk van de Orthodoxe Kerken niets anders hoeft of mag te verwachten dan wat gedurende het eerste millennium het gebruik was. In heldere taal betekent dit dat de bisschop van Rome een ere-primaat uitoefent over de gehele universele Kerk van zowel het Oosten als het Westen, maar dat dit primaatschap hem geen concrete macht en zeggenschap geeft over de verschillende autonome kerken.
Wanneer men de tekst van Franciscus leest en herleest, dan blijkt steeds duidelijker dat de paus dit concrete voorstel op tafel heeft gelegd. Hij gaat er kennelijk van uit dat er geen kerkscheidende verschillen in geloof en kerkorde meer bestaan. oor de paus zijn de tussen katholieken en orthodoxe bestaande verschillen van liturigische, spirituele en canoniek-rechterlijke aard geen aanleiding meer om als Kerken gescheiden te blijven. Hij baseert zich daarbij op de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie (met name op UR 15).
En het Ratzinger-voorstel kan zo het sluitstuk van de kerkelijke eenwording zijn. Dit kan ook omdat paus Franciscus zelf de rooms-katholieke Kerk zodanig hervormd dat het steeds meer synodale trekken gaat vertonen. In de hierboven aangehaalde paragraaf 246 van Evangelii Gaudium zegt hij dat ook in alle helderheid: “in de dialoog met de orthodoxe broeders hebben wij, katholieken, de mogelijkheid iets meer te leren over de betekenis van de bisschoppelijke collegialiteit en hun ervaring van synodaliteit. Door middel van een uitwisseling van gaven kan de Geest ons steeds meer leiden tot de waarheid en het goede”.
Binnen de volledige gemeenschap die er dan tussen de katholieke en orthodoxe kerken bestaat, bestaat er echter ook een grote pluriformiteit: op liturgisch, kerkrechterlijk, spiritueel en theologisch gebied. Maar zoals paus Franciscus geregeld aangeeft, is deze pluriformiteit een enkel bezwaar voor een dieperliggende, volledige kerkelijke eenheid. Ook binnen de huidige rooms-katholieke Kerk bestaat er een uiterst grote diversiteit.
De Italiaanse krant La Stampa vatte het als volgt samen: “De woorden van paus Franciscus suggereren dat de huidige opvolger van Petrus gelooft dat de gemeenschap tussen katholieke en orthodoxe christenen nu al mogelijk is, zonder de noodzaak enige theologische of kerkrechtelijke condities te stellen aan zijn orthodoxe broeders. De belangrijkste reden is dat de orthodoxe kerken ‘echte sacramenten hebben, en vooral – krachtens de apostolische successie – het priesterschap en de eucharistie”, zoals de paus het Tweede Vaticaans Concilie citeerde.”
Deze indruk wordt nog versterkt door het feit dat paus Franciscus wees op de orthodoxe, protestantse en katholieke jongeren die samenkomen rond de gemeenschap van Taizé en die de Kerken oproepen tot eenheid: “ Zij doen dit niet omdat zij de verschillen die ons scheiden negeren, maar omdat ze in staat zijn er overheen te kijken; zij zijn in staat om het essentiële dat ons reeds verenigt te begrijpen.” Zowel Bartholomeüs als de paus hebben grote waardering voor Taizé [het zou mij persoonlijk niet verbazen als de paus Taizé in zijn geplande bezoek aan Frankrijk in 2015 opneemt: het programma staat nog niet vast!]. Broeder Roger, de stichter van Taizé is zijn hele leven protestants gebleven (hij was predikant), maar maakte ook zelf de gang naar een volledige gemeenschap met “de Kerk van Rome”, zonder zijn oorspronkelijke kerkelijke thuis te verafloochenen of de banden ermee door te snijden.
De grote vraag is echter of de orthodoxe kerken deze stap durven te zetten. Franciscus heeft de bal uitdrukkelijk aan hun kant gelegd.
zondag 30 november – gezamenlijke verklaring – De beide kerkleiders gaven aan het eind van de dag een gezamenlijke verklaring uit [Eigen Nederlandse vertaling van het oecumenische gedeelte in voetnoot 6]. Maar het meest wezenlijke was inmiddels al gezegd en gedaan.
Ratzinger en Rahner
Kardinaal Ratzinger gaf ooit de volgende definitie van het doel van de oecumene: “Kerken moeten Kerken blijven en tegelijkertijd één Kerk worden”. [7] De theologen Rahner en Fries trokken daaruit in 1987 de conclusie dat de eenheid van de grote christelijke Kerken – orthodox, katholiek, protestants – dan inderdaad nu reeds mogelijk was. Zij legden daartoe een uitgebreid en concreet plan op tafel om die eenheid concreet vorm te geven. En één van de grote kritikasters van het plan was de toenmalige kardinaal Ratzinger.
Met betrekking tot de orthodoxie lijken Ratzinger en Rahner zich in paus Franciscus met elkaar verzoend te hebben.
Patriarch Bartholomeüs bereidt op dit moment een panorthodox concilie van alle orthodoxe Kerken voor. Dit concilie staat gepland voor 2016. De patriarch heeft tijdens het pausbezoek uitdrukkelijk kennis gegeven van zijn wens om rooms-katholieke waarnemers bij dit concilie te hebben. We beleven spannende oecumenische tijden.
————————————–
VOETNOTEN
[1] Eerder die dag, tijdens de katholieke eucharistieviering waarin de paus was voorgegaan, had hij ook al uitvoerig gepreekt over de kerkelijke eenheid. Hij sprak daar de volgende woorden :
“De Heilige Geest is de Geest van eenheid, maar dat is niet hetzelfde als eenvormigheid. Slechts de Heilige Geest is in staat om tegelijkertijd diversiteit en veelvormigheid, als ook eenheid aan te steken. Wanneer wij veelvormigheid pogen te creëren, maar in onze eigen en exclusieve zienswijzen zijn opgesloten, dan creëren we scheiding. Wanneer we pogen deze eenheid door onze eigen menselijke ontwerpen pogen te bereiken, dan eindigen we in uniformiteit en homogeniteit. Maar wanneer we onszelf laten leiden door de Geest, dan kunnen rijkdom, veelvuldigheid en diversiteit nooit conflicten veroorzaken, want de Geest spoort ons aan tot de ervaring van diversiteit in de gemeeenschap van de Kerk”.
Deze woorden hebben vast een oecumenische betekenis, maar zijn zonder twijfel in eerste instantie bedoeld voor de katholieke gemeenschap in Turkije zelf, die in vier verschillende riten is verdeeld, die het soms moeilijk met elkaar kunnen vinden. [Zie mijn interview met de in Istanboel wonende italiaanse dominicaan Claudio Monge in het Nederlands Dagblad van 29 oktober 2014.]
[2]
“Uwe Heiligheid, geliefde Broeder,
De avond brengt altijd gemengde gevoelens met zich mee van enerzijds dankbaarheid voor de eindigende dag en anderzijds met een met onrust gevuld vertrouwen als de avond valt. Vanavond is mijn hart vervuld met dankbaarheid tot God die mij in staat stelt hier in gebed te zijn met Uwe Heiligheid en met de zusterkerk, na een intense dag van mijn apostolisch bezoek. Tegelijkertijd is wacht mijn hart op de dag die we liturgisch reeds begonnen zijn: het feest van de heilige apostel Sint-Andreas, de stichter en patroon van deze Kerk.
Door de woorden van de profeet Zacharia, geeft de Heer ons tijdens dit avondgebed, opnieuw het fundament dat ons in staat stelt om van vandaag naar morgen te gaan, de stevige rots waarop wij samen in vreugde en hoop op we zijn; deze funderende rots is de belofte van de Heer: “Zie, ik zal mijn volk uit de landen van het Oosten en het Westen redden (…), in trouw en gerechtigheid” (8, 7.8).
Inderdaad, mijn eerbiedwaardige en geliefde Broeder Bartholomeüs, terwijl ik uitdrukking geef aan mijn oprechte “grazie” voor Uw broederlijke ontvangst, voel ik dat onze vreugde groter is omdat het haar oorsprong van elders heeft; het is niet in ons, niet in onze inzet en inspanningen – hoewel die noodzakelijk zijn – maar in ons gedeelde vertrouwen in de trouw van God die de basis legt voor de herbouw van zijn tempel die de Kerk is (vlg. Zach. 8, 9). “Want daar zal vrede gezaaid worden” (Zach. 8, 12); dat zal het zaad van de vreugde zijn. Dat is vrede en vreugde die de wereld nie kan geven, maar die de Heer Jezus aan zijn leerlingen heeft beloofd en, als Verrezene aan hen heeft geschonken in de kracht van de Heilige Geest.
Andreas en Petrus hoorden deze belofte; zij ontvingen deze gave. Zij waren bloedbroeders, maar de ontmoeting met Christus heeft hen in broeders in geloof en in naastenliefde omgevormd. In deze vreugdevolle avond, tijdens dit avondgebed, wil ik hier de nadruk op leggen: zij werden broeders in hoop, een hoop die niet teleurgesteld wordt. Welk een genade, Uwe Heiligheid, om broeders in de hoop van de Verrezen Heer te zijn! Welk een genade – en welk een verantwoordelijkheid – om samen in deze hoop te wandelen, gesteund door de voorspraak van de heilige apostelen Andreas en Petrus! En te weten dat deze hoop niet teleurgesteld kan worden omdat het niet op onszelf of op onze armoedige inspanningen is gefundeerd, maar in de trouw van God.
Met deze vreugdevolle hoop, gevuld met dankbaarheid en onrustig verlangen, biedt ik Uwe Heiligheid, aan alle aanwezigen, en aan de Kerk van Constantinopel, mijn hartelijke en broederlijke wensen aan voor het feest van uw heilige Patroon.
En ik vraag u om een gunst: mij te zegenen, en de de Kerk van Rome.”
[3] Over de verhouding tussen universele Kerk en de plaatselijke Kerk is een jarenlange discussie gevoerd tussen de toenmalige kardinalen Ratzinger en Kasper. Over de oecumenische consequenties van dit debat meer in een volgende “oecumene op maandag”.
[4]
“Uwe Heiligheid, geliefde broeder Bartholomeüs,
Als aartsbisschop van Buenos Aires heb ik regelmatig deelgenomen aan de viering van de Goddelijke Liturgie van de orthodoxe gemeenschappen in die stad, maar vandaag schenkt de Heer mij de uitzonderlijke genade om aanwezig te zijn bij de viering van het feest van de heilige apostel Andreas, de eerst-geroepene, de broeder van Petrus, patroon van het Oecumenisch Patriarchaat, in deze patriarchale Kerk van Sint-Joris.
Ontmoetingen, het elkaar in de ogen kijken, en het uitwisselen van de vredeskus, zijn wezenlijke elementen op de weg naar het herstel van de volledige kerkelijke eenheid waar wij allen op wachten. Dit alles gaat vooraf, en begeleidt dat andere wezenlijke element op de weg, namelijk de theologische dialoog. Een werkelijke dialoog is altijd een onmoeting met mensen met een naam, een gezicht, een verhaal. Niet slechts een uitwisseling van ideeën.
Dit geldt vooral voor ons christenen, omdat voor ons de Waarheid te vinden is in de persoon van Jezus Christus. Het voorbeeld van Sint-Andreas, die met een andere leerling de uitnodiging van de Goddelijke Meester aannam – “Kom en zie”, en “die dag bleven zij bij hem” (Joh. 1, 39) – laat ons duidelijk zien dat het christelijk leven bestaat uit een persoonlijke ervaring, een omvormende ontmoeting met Hem die ons liefheeft en ons wil redden. Ook de christelijke boodschap wordt verspreid dankzij mensen die Christus liefhebben en niet op kunnen houden de vreugde geliefd en gered te zijn, te verspreiden. Ook hier is het voorbeeld van de apostel Andreas verhelderend. Na Jezus naar zijn huis te zijn gevolgd en tijd met hem te hebben verbracht, “ging Andreas eerst naar Simon en zei tegen hem: ‘We hebben de Messias gevonden’ (dat betekent Christus). Hij bracht hem naar Jezus” (Joh 1, 40-42). Het is dus duidelijk dat zelfs de ontmoeting tussen christenen niet aan deze logica van de persoonlijke ontmoeting kan ontsnappen.
Het is dus geen toeval dat de weg van verzoening en vrede tussen katholieken en orthodoxen geïnaugureerd werd door een ontmoeting, een omhelzing tussen onze eerbiedwaardige voorgangers, de Oecumenische Patriarch Athenagoras en Paus Paulus VI, die vijftig jaar geleden in Jeruzalem plaatshad. Uwe Heiligheid en ikzelf hebben dat onlangs willen herdenken toen wij elkaar in diezelfde stad ontmoetten, waar de Heer Jezus Christus stierf en verrees.
Door een gelukkig toeval vindt dit bezoek een paar dagen na de viering van de vijftigste verjaardag van de afkondiging van het decreet van het Tweede Vaticaans Concilie over de zoektocht naar de eenheid van alle christenen, Unitatis Redintegratio, plaats. Het is een fundamenteel document waarmee een nieuwe weg voor de ontmoeting tussen katholieken en hun broeders en zusters van andere Kerken en kerkelijke gemeenschappen.
In dat decreet erkend de katholieke Kerk in het bijzonder dat de orthodoxe Kerken “echte sacramenten bezitten, vooral, krachtens de apostolische successie, het priesterschap en de Eucharistie, waardoor zij zeer nauw met ons verbonden blijven” (n° 15). Daaruit laat het decreet volgen dat het van het grootste belang is, uit trouw aan de volheid van de christelijke traditie en om de verzoening tussen de Oosterse en Westerse christenen te bewerken, de rijke erfenis van de Oosterse Kerk te behouden en te bevorderen – niet slechts met betrekking tot de liturgische en spirituele tradities, maar ook haar canonieke disciplines die deze Kerken ordenen, zoals die door de heilige Vaders en Concilies zijn erkend (vgl. n° 15-16).
Ik denk dat het belangrijk is het respect voor dit principe te onderstrepen als door beide partijen geaccepteerde essentiële voorwaarde voor het herstel van de volledige gemeenschap. Dat betekent niet de onderwerping van de één aan de ander, noch de absorptie van de één door de ander. Het betekent vooral de aanvaarding van alle gaven die God aan eenieder gegeven heeft, ter manifestatie aan de gehele wereld van het grote geheim van de verlossing door Christus de Heer door de Heilige Geest. Ik wil eenieder die hier aanwezig is ervan verzekeren dat de katholieke Kerk, teneinde het doel van de kerkelijke eenheid te kunnen bereiken, geen enkele condities wil opleggen, behalve die van de gezamenlijke geloofsbelijdenis, en dat wij bereid zijn om samen te zoeken – in het licht van de leer van de Schrift en de ervaring van het eerste millenium – naar wijzen waarop we de noodzakelijke kerkelijke eenheid in de huidige omstandigheden kunnen garanderen: het enige dat de katholieke Kerk verlangt, en waarnaar ik streef als bisschop van Rome, “de Kerk die voorgaat in de liefde”, is de gemeenschap met de Orthodoxe Kerken. Deze gemeenschap zal altijd de vrucht van de liefde zijn “die in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest die ons geschonken is” (vgl. Rom 5, 5), een broederlijke liefde uitdrukking geeft aan de geestelijke en overstijgende band die ons als leerlingen van de Heer bindt.
In de huidige wereld komen sterke stemmen op die we niet kunnen negeren en die onze Kerken oproepen om onze identiteit als leerlingen van de Heer Jezus Christus in al zijn diepte te leven.
De eerste van deze roepstemmen is die van de armen. Er zijn teveel vrouwen en mannen in deze wereld die lijden aan ernstige ondervoeding, hoge werkloosheid, het stijgende aantal werkloze jongeren en de toename van sociale uitsluiting, die aanleiding kunnen geven tot criminele activiteiten en zelfs tot rekrutering door terroristen. We kunnen niet onverschillig blijven voor de stemmen van deze broeders en zusters. Zij vragen niet slechts materiële hulp van ons – hoe nodig dat in vele omstandigheden ook is – maar vooral onze hulp om hun menselijke waardigheid te verdedigen om zo zelf weer de geestelijke energie terug te kunnen vinden die hen in staat stelt weer acteurs van hun eigen verhaal te worden. Zij roepen ons op om te vechten, in het licht van het Evangelie, tegen de structruele oorzaken van armoede: ongelijkheid, gebrek aan waardig werk, land en onderdak, en de ontkenning van hun civiele- en arbeidsrechten. Wij als christenen zijn samen geroepen om de globalisering van de onverschilligheid die nu overal lijkt te heersen te verslaan, en een nieuwe beschaving van liefde en solidariteit te bouwen.
Een tweede roepstem komt van de slachtoffers van conflicten in vele delen van de wereld. We horen deze stem heel goed, omdat sommige buurlanden gekenmerkt worden door een gruwelijke en onmenselijke oorlog. Ik denk in het bijzonder met medeleven aan slachtoffers van de onmenselijke en zinloze aanslag die deze dagen op biddende moslims in een moskee in Kano, Nigeria. Het verstoren van de vrede van een volk, het plegen of toestaan van elke vorm van geweld, vooral wanneer dat tegen de zwakkeren en weerlozen gericht is, is een zware zonde tegen God, want een ontkenning van de aanwezigheid van Gods beeld in de mens. De stem van de slachtoffers dwingt ons om het pad van de verzoening tussen katholieken en orthodoxen te vervolgen. Hoe kunnen we immers geloofwaardig het evangelie van de vrede die van Christus komt verkondigen, als er tussen ons rivaliteit en strijd blijft bestaan? (vgl. Paulus VI, Evangelii nuntiandi, 77).
Een derde stem die ons uitdaagt is die van de jongeren. Er zijn vandaag de dag helaas zoveel jonge mensen die leven zonder hoop, overdonderd door wantrouwen en berusting. Vele van deze jongeren, beïnvloed door de dominante cultuur, zoeken de vreugde dan alleen in materiële bezittingen en in het beantwoorden aan de emoties van het moment. Deze nieuwe generaties zullen nooit de ware wijsheid bereiken en de hoop levend kunnen houden, wanneer wij niet in staat zijn om het werkelijke humanisme dat uit het Evangelie afkomstig is en uit de millennia-oude ervaring van de Kerk. Het zijn vandaag vooral de jongeren die ons oproepen om vooruitgang te maken op de weg naar de volledige gemeenschap. Ik denk bijvoorbeeld aan de vele orthodoxe, katholieke en protestantse jongeren die samenkomen tijdens de ontmoetingen van de gemeenschap van Taizé. Zij doen dit niet omdat zij de verschillen die ons scheiden negeren, maar omdat ze in staat zijn er overheen te kijken; zij zijn in staat om het essentiële dat ons reeds verenigt te begrijpen.
Geliefde broeder, bijzonder geliefde broeder, we zijn reeds op weg, onderweg naar de volledige gemeenschap en we kunnen nu al de sprekende tekenen van deze gemeenschap – ook al is zij nog incompleet – ervaren. Dit troost ons en ondersteunt ons in de voortzetting van de tocht. Wij vertrouwen erop dat deze weg wordt ondersteund door de voorspraak van de apostel Andreas en door zijn broeder Petrus, die door de traditie als stichters van de Kerken van Constantinopel en Rome worden beschouwd. We vragen God om deze grote gave van de volledige eenheid en de mogelijkheid deze te verwelkomen in ons eigen leven. En laten we nooit vergeten te bidden voor elkaar.
[5] In soortgelijke zin sprak paus Johannes Paulus II in zijn encycliek Ut Unum Sint sprak over “uitruil van gaven” tussen de verschillende christelijke kerken.
[6]
“Wij, paus Franciscus en Oecumenisch Patriarch Bartholomeüs I, drukken onze diepe dank uit aan God voor de gave van deze nieuwe ontmoeting die ons in staat stelde om, in de aanwezigheid van de Heilige Synode, de geestelijkheid en de gelovigen van het Oecumenisch Patriarchaat, het feest van Sint-Andreas te vieren, de eerst-geroepene en broeder van de apostel Petrus. Onze herinnering aan de apostelen, die de Blijde Boodschap als eerste aan de wereld verkondigden door hun prediking en hun getuigenis als martelaren, versterkt in ons het verlangen om door te gaan op de weg die ons in staat stelt om, in liefde en waarheid, de obstakels die ons scheiden te overwinnen.
Ter gelegenheid van onze ontmoeting in Jeruzalem afgelopen mei, waarin wij de historische omarming tussen onze eerbiedwaardige voorgangers paus Paulus VI en de Oecumenische Patriarch Athenagoras herdachten, tekenden we een gezamenlijke verklaring. Vandaag, op de gelukkige gelegenheid van deze verdere broederlijke ontmoeting, willen we opnieuw onze gezamenlijke intenties en bedoelingen bevestigen.
We geven uitdrukking aan onze oprechte en ferme wil, om in gehoorzaamheid aan de wil van onze Heer Jezus Christus, onze inspanningen ter bevordering van de volledige eenheid van alle christenen te intensifiëren, en vooral tussen katholieken en orthodoxen. We steunen ook de theologische dialoog van de Gemeenschappelijke Internationale Commissie, die precies 35 jaar geleden door de Oecumenische Patriarch Dimitrios en paus Johannas Paulus II hier in Phanar werd opgericht, en die zich op dit moment bezighoudt met de moeilijkste vragen die onze kerkscheiding gekenmerkt heeft, en die bijzondere aandachtige en gedetailleerde studie nodig hebben. Om deze redenen bieden we de steun van ons krachtig gebed als herders van de Kerk, onze gelovigen vragend ons in gebed te begeleiden “dat allen één zullen zijn, opdat de wereld gelove” (Joh 17, 21).
[Volgen twee paragrafen over de huidige situatie in Irak, Syrië en het Midden-Oosten, als ook over de relaties met de Islam]
[7] Geciteerd in: Karl RAHNER en Heinrich FRIES, Einigung der Kirchen – Reale Möglichkeit, Freiburg, Herder, 1987, p. 129.