Gisteren, zondag 12 april, vond in de Sint-Pietersbasiliek in Rome een uitzonderlijke gebeurtenis plaats. De media richtten logischerwijze al hun aandacht op het gebruik van het woord “genocide” door de paus om de massale slachting van Armeniërs door de Turkse staat tijdens de Eerste Wereldoorlog te beschrijven en op de diplomatieke spanningen die dat inmiddels met Turkije heeft opgeroepen.
Maar er was meer bijzonders te melden. Met name vanuit oecumenisch oogpunt was de plechtige eucharistieviering in de Sint-Pieter van groot – niet slechts symbolisch – belang. In aanwezigheid van de president van de Republiek Armenië, van kerkelijke leiders van de Armeens-apostolische Kerk én van de Armeens-katholieke Kerk werd namelijk door paus Franciscus de 10e eeuwse mysticus Gregorius van Narek tot kerkleraar van de rooms-katholieke Kerk uitgeroepen.
Gregorius was echter niet katholiek. Hij heeft zijn hele leven behoord tot een Kerk die niet in gemeenschap met de kerk van Rome stond, en was dus feitelijk een “ketter en schismaticus” (om de beladen termen uit het oude kerkelijk recht van 1917 nog maar eens te citeren). Hoe kan een niet-katholiek toch kerkleraar van de rooms-katholieke Kerk worden?
In het Nederlands Dagblad van zaterdag 11 april schreef ik al over het belang en de betekenis van deze bijzondere stap. In deze “oecumene op maandag” meer achtergronden en uitleg.
De gespleten Kerk in Armenië
In het huidige Armenië bestaat zowel een Armeens-apostolische Kerk als een Armeens-katholieke Kerk. Gregorius van Narek was lid van de eerste. Maar het is dankzij de tweede dat hij nu kerkleraar is. Allereerst dus maar een poging om wat zicht te krijgen op de Armeense kerkelijke situatie.
De Armeens-apostolische Kerk behoort met haar 7 miljoen leden tot wat over het algemeen de “oriëntaals-orthodoxe Kerken” of “oud-orthodoxe Kerken” genoemd wordt. Met deze term wordt een vijftal Kerken en kerkgemeenschappen aangeduid die het concilie van Chalcedonië (451), of soms zelfs het concilie van Efeze (431), niet erkennen.
Het gaat daarbij om de Assyrische Kerk van het Oosten (vroeger ook wel “nestorianen” genoemd), de Syrisch-orthodoxe Kerk (vroeger ook wel “jacobieten” genoemd), de Armeens-apostolische Kerk, de Koptisch-Orthodoxe Kerk van het patriarchaat van Alexandrië en de Ethiopisch-orthodoxe Kerk. [1]
De kerkscheiding tussen deze Kerken en de byzantijnse en westerse Kerken hadden in eerste instantie vooral politieke en culturele redenen. Deze Kerken maakten namelijk geen deel uit van het Romeinse rijk. Toen dus de Romeinse Keizer opriep/besloot tot een oecumenisch concilie, voelden zij zich niet betrokken of uitgenodigd. Voor een deel kwam dat ook door het feit dat zij op cultureel en/of spiritueel vlak inmiddels andere wegen waren gegaan dan hun christelijke geloofsgenoten binnen het Romeinse Rijk. Het duurde echter tot 555 dat de Armeense Kerk officiëel de besluiten van Chalcedonië verwierp en zich definitief van de romeinse Rijkskerk afscheidde.
Een erkenning achteraf van het concilie van Chalcedonië werd bovendien bemoeilijkt door het culturele isolement waarin deze Kerken zich lange tijd bevonden – mede veroorzaakt door de minderheid die zij vormden in door een moslim-meerderheid bewoonde landen.
Maar met de andere Kerken erkennen zij de canon van het Oude en Nieuwe Testament en onderschrijven zij de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel. [2] Met de byzantijns-orthodoxe en westerse katholieke Kerken hebben zij bovendien de episcopale structuur en ambtsopvolging behouden.
Gedurende de afgelopen decennia zijn deze Kerken in een vruchtbare oecumenische dialoog getreden met zowel de orthodoxe Kerken als met de rooms-katholieke Kerk. Paus Johannes Paulus II besteedt twee mooie paragrafen in zijn oecumene-encycliek Ut Unum Sint aan deze dialoog en stelt daarin vast dat “Oecumenische contacten wezenlijke verhelderingen mogelijk (hebben) gemaakt ten aanzien van de traditionele tegenstellingen betreffende de christologie, in die mate dat we samen het geloof hebben kunnen belijden dat we gemeen hebben” (UUS 63). Verschillende van deze dialogen hebben zelfs vastgesteld dat de (schijnbare) tegenstellingen uit het verleden (grotendeels) op misverstanden hebben berust.
In 1996 ondertekende Johannes Paulus II samen met de Armeens-apostolische katholikos Karekin I een gezamenlijke verklaring waarin uitdrukkelijk gesteld werd dat christologische verschillen niet langer reden tot scheiding tussen beide Kerken zijn. Ondanks dat het nog niet tot een volledige eenheid gekomen is – mede door de vraag hoe de Armeens-apostolische Kerk zich dan tot de Orthodoxe Kerken zou verhouden – kunnen volgens het huidige rooms-katholieke kerkelijke recht rooms-katholieke gelovigen in een Armeens-apostolische eucharistieviering de communie ontvangen.
Het meest bijzondere van deze vaststelling is wel dat de actieve acceptatie van een conciliair dogma (in zijn eigen bijzondere verwoording) niet wezenlijk geacht wordt voor het belijden van hetzelfde geloof.
De Armeens-katholieke Kerk
In 1439 zag de katholieke Kerk zich in staat om een kerkvereniging met de Orthodoxe Kerken, maar ook met de Armeniërs en de Jacobieten te sluiten, maar dit was geen lang leven beschoren. Enerzijds omdat de termen waarin deze kerkelijke eenheid beschreven werd slechts uitsluitend westers en scholastiek waren, maar ook omdat deze Kerken slechts door een paar vertegenwoordigers aanwezig waren. Bij hun terugkomst in Armenië bleek het verzet in hun Kerken groter dan verwacht. Deze vereniging “mislukte omdat het slechts het werk van theologen was en psychologisch in de clerus, het monnikendom en het volk van het Oosten geen wortels had” [3].
Het is dan op verheugend dat tijdens de eucharistieviering met paus Franciscus zowel het hoofd van de Armeens-apostolische Kerk, de katholikos van Etschmiadzin, Karekine II, als ook die van de Armeens-katholieke Kerk, Nerses Bedros XIX, broederlijk aanwezig waren. Ook de Armeens-apostolische katholikos van Antélias (Libanon), Aram I was aanwezig.
Hoe kan een “ketter” toch “kerkleraar” worden?
Gregorius van Narek (geboren in 950 in Andzevatsik in Armenië, gestorven rond 1005 in een klooster in Narek in het huidige Turkije) wordt in de Armeens-apostolische Kerk als een uitzonderlijke heilige beschouwd. Zijn mystieke gedichten worden o.a. tijdens de vastenliturgie gebeden. Toen dus Rome in de 18e eeuw met een deel van de Armeense christenen in “volledige kerkgemeenschap” trad, nam het automatisch de heiligen van de Armeens-apostolische Kerk van dat moment over. Hij is nooit door een paus heiligverklaard, maar in zekere zin “als heilige geadopteerd”.
En nu dus, dank zij deze 18e eeuwe adoptie, ook kerkleraar. Dat de Armeens-apostolische Kerk deze “adoptie” niet als “recuperatie” ziet, maar zich er zelfs over verheugt, mag een teken zijn van de goed oecumenische betrekkingen.
Een kerkleraar is voor de rooms-katholieke Kerk iemand die een bijzondere betekenis voor de geloofsleer heeft. In deze lijst van inmiddels 36 kerkleraren staan inmiddels vier vrouwen (Theresa van Avila, Catharina van Siena, Thérèse de Lisieux en Hildegard von Bingen), en twee Oosterse christenen: Sint Ephraïm de Syrier die in 1920 door Benedictus XV werd toegevoegd en nu dus de Armeniër Gregorius van Narek. Het is echter de allereerste kerkleraar die zelf nooit katholiek was.
De vraag is daarmee gesteld of andere niet-katholieke christenen in de toekomst ook door de rooms-katholieke Kerk als kerkleraar kunnen worden aangemerkt. En daarmee een tweede vraag: zouden deze andere Kerken zo’n pauselijke geste met even open armen ontvangen?
Overigens: het klooster waar Gregorius ooit als monnik leefde werd tijdens de Armeense genocide geheel verwoest. Op dit moment staat op dezelfde plek een moskee.
NOTEN
[1] Zie: Johann-Adam Möhler-Institut (red.), Kleine Konfessionskunde (Paderborn 1996), 102-106.
[2] Met de Orthodoxe Kerken verwerpen zij het Filioque.
[3] Klaus Schatz, Allgemeine Konzilien – Brennpunkte der Kirchengeschichte (Padernborn 2008), 156.