In 2012 bereikte een internationaal team van wetenschappers een belangrijke natuurkundige doorbraak. In de Large Hadron Collider van CERN (op de grens van Frankrijk en Zwitserland), een onderaardse superversneller van piepkleine deeltjes, vonden ze bewijs voor het bestaan van het Higgs-boson. Dit boson moest wel bestaan volgens de moderne natuurwetenschap, maar niemand had het duveltje op zijn staart kunnen trappen. Maar nu dus wel. Omdat bijna niemand, leken als we zijn op het gebied van fysica, precies kon begrijpen waar het eigenlijk om ging, werd het deeltje in de media al snel het ‘goddeeltje’ genoemd.
De GODDEELTJES
Enerzijds is dit een verwijzing naar het ongelofelijke niveau van specialisme dat je moet hebben om hier zinvol over te kunnen praten. Anderzijds legt de term ‘goddeeltje’ bloot dat wij laat-moderne mensen met grote eerbied en zelfs ontzag over de complexheid van de werkelijkheid spreken en denken. Het is een soort magisch geloof in de wetenschap, met de superfysici als moderne hogepriesters en orakels in één. Het boson kan niet aantonen dat God bestaat noch dat Hij niet bestaat, maar in ons onderbewustzijn spelen hele andere processen: die van verbazing, verwondering, ontzag voor de grootsheid van ons universum. Dat de Remonstrantse Broederschap besloot om haar boekenserie ook Goddeeltjes te noemen, is dan natuurlijk ook niet toevallig zo. Bert Dicou, eindredacteur van de serie, formuleert het zo: ‘Ook theologen zijn op zoek naar wat fundamenteel is voor het bestaan. Altijd gericht op de grenzen van wat we kunnen weten, en daaraan voorbij’. Die laatste toevoeging is mijns inziens de crux van het verhaal. Theologen zijn, net als filosofen, schrijvers en kunstenaars, in staat om voorbij de grenzen van het weten te gaan. En precies over die grens heen, begint geloven.
‘Wij beseffen’
Uitgangspunt voor de zes boekjes is de geloofsbelijdenis van de Remonstrantse Broederschap uit 2006. Gewend als ik ben aan het traditionele Credo van Nicea-Constantinopel, klinkt deze versie uit 2006 mij onbekend in de oren. De Remonstranten beginnen niet met ‘ik geloof’, maar met ‘wij beseffen en ervaren.’ God (‘de Eeuwige’) en Jezus (‘een van de Geest vervulde mens’) komen ruimschoots aan bod, maar het accent ligt op de gelovigen in het hier en nu: ‘Wij geloven dat wij zelf, zo zwak en feilbaar als wij zijn, geroepen worden om met Christus en allen die geloven verbonden, kerk te zijn in het teken van de hoop’. Deze antropocentrische insteek, van beneden naar boven, vanuit de menselijke ervaring van elke dag naar het eeuwige dat ons mensen overstijgt, is ook duidelijk leidend voor de zes bijdragen, geschreven door de ‘kanonnen’ van de Nederlandse Remonstranten: Christiane Berkvens, Foeke Knoppers, Bert Dicou, Koen Holtzapffel, Peter Nissen en Christa Anbeek. De remonstrantse traditie is ook een traditie die intellectualiteit zeker niet schuwt, hetgeen naar voren komt in het gegeven dat vijf van de zes schrijvers gepromoveerd zijn, en de helft een hoogleraarstitel draagt. Toch wil het schrijverscollectief niet ‘uitsluitend voer zijn voor doorgewinterde kerkmensen, maar ook voor lezers zonder veel kennis van het christelijk geloof.’ Goddeeltjes wil niet evangeliseren, is niet missionair van doel of inhoud en valt zeker niet in het in kerkelijke kringen zo populaire genre van de apologetiek [verdediging van het geloof]. In de Goddeeltjes geen pleidooi voor de waarheid van de christelijke traditie, noch een voor de redelijkheid van het christelijk geloof.
Mens
Het deeltje ‘mens’ is van de hand van Christiane Berkvens en heeft als poëtische ondertitel ‘wat ben je mooi en ingewikkeld’. Berkvens combineert op natuurlijke wijze persoonlijke anekdotes (over Zuid-Europese mannen die uit beleefdheid ruzie met elkaar krijgen), Bijbelteksten (‘het is niet goed dat de mens alleen blijft) en gedichten (‘De liefde is ver, je kunt op haar wachten / Verwacht je haar niet meer, daar is ze!’). ‘Goddeeltjes liggen op straat’, schrijft ze tot tweemaal toe. En eigenlijk geldt dat voor alle deeltjes. De auteurs brengen geloof, theologie en cultuur bij elkaar, alsof dat vanzelfsprekend is.
‘Mooiweergodsdienst’
Dat leidt echter niet tot een soort unbearable lightness of being, zoals de Engelsen dat zo mooi uitdrukken. Maar al te vaak leidt een dergelijke lichtvoetige benadering van religie tot een nietszeggende vaagheid en het beleefd uitwisselen van obligate gemeenplaatsen. Zo zegt Dicou in het deeltje ‘Jezus’: ‘Het christendom is geen mooiweergodsdienst die met een grote mate van vrijblijvendheid wijsheden over liefde verkondigt.’ De zes Goddeeltjes tenderen gelukkig ook niet naar een soort onchristelijk cultuurpessimisme dat je soms in de christelijke kerken aantreft. ‘Een blik buitenslands relativeert het vaak wat tobberige spreken over God in Nederland, vooral in kerkelijk verband,’ stelt Holtzapffel in zijn deeltje over ‘God. Voorbijgegaan maar niet voorbij.’ ‘Vele malen immers werd God dood verklaard, en toch is hij er nog steeds. Op duizend en één manier wordt God ervaren en gedacht, geëerd en gediend.’ Samen met de Canadese filosoof Charles Taylor (Een seculiere tijd) constateert Holtzapffel dat onze wereld weliswaar is geseculariseerd, maar ‘dat het geloof in God toch is blijven bestaan, niet als zekerheid, maar wel als serieus te nemen mogelijkheid.
Niet ‘zomaar een dak’
‘Kerk’ is een begrip dat in onze moderne tijd, ondanks zijn blijvende gevoeligheid voor het religieuze, erg problematisch is geworden. De geïnstitutionaliseerde godsdienst heeft enorm terrein prijs moeten geven. Peter Nissen, auteur van het Goddeeltje over de kerk, is een exponent van deze beweging. ‘Ik wil niet flauw zijn en de schuld van de vervreemding [van de r.k.-kerk] alleen aan de logheid van het instituut geven,’ maar hij ‘kon niet langer geloven dat het Gods wil is dat de kerk alleen maar door ongehuwde mannen wordt geleid.’ Eerder zoekt de van rooms-katholiek tot remonstrants predikant geworden Nissen de invulling van ‘kerk’ in de horizontale gemeenschap. ‘Zo maar een dak boven wat hoofden / deur die naar stilte openstaat,’ citeert hij de dichter Huub Oosterhuis. Nissen zoekt echter naar het evenwicht, want even later schrijft hij: ‘Tegelijkertijd wil de Remonstrantse Broederschap wel echt kerk zijn en niet zomaar een vereniging, een toevallige club geestverwanten. Zij weet zich uitgedaagd, bij elkaar geroepen, met een doel: getuigen van de hoop op de toekomst.’ Nissen wijst op een oude christelijke wijsheid dat in de verkondiging van Jezus twee werelden samenvallen. ‘De toekomst van het koninkrijk is al aanwezig in het heden.’ Een hoopvolle opmerking.
De sintels van de Geest
Over het wezen van de kerkelijke gemeenschap gaat ook Foeke Knoppers door in zijn Goddeeltje over Gods Geest. Hij sluit aan bij de Duitse theoloog Freidrich Schleiermacher die voor godsdiensten het begrip ‘sintel’ gebruikt. Knoppers: ‘In sintels smeult een vuur dat ooit gevlamd heeft, maar dat altijd weer kan oplaaien.’ Dat oplaaien van het oude vuur is precies de kwaliteit die Knoppers met de Geest verbindt. ‘Wij [Remonstranten] zijn steeds scherper gaan zien dat de Geest een universeel fenomeen is, een herscheppende energie die mensen creatief en toekomstgericht maakt.’ De serie Goddeeltjes is een aangename en laagdrempelige kennismaking met de traditie, spiritualiteit en theologie van de Remonstrantse Broederschap. Soms overvalt de lezer echter een gevoel van een te grote tevredenheid en harmonie. Het beeld van de schurende God die denkpatronen doorbreekt en hinderlijk ons denken in de weg loopt, steekt niet vaak zijn hoofd om de hoek. Maar dat staat het genieten van deze serie zeker niet in de weg. De deeltjes ademen een cultuuroptimistische sfeer uit, een theologie die voortdurend zoekt naar een verbinding tussen traditie en het leven van elke dag. En dat smaakt naar meer.
Dr. Frank G. Bosman
Cultuurtheoloog aan de Katholieke Universiteit Tilburg
Deze boekbespreking verscheen in AdRem – Remonstrants Maandblad, jaargang 25 nr. 9 oktober 2014.
De Goddeeltjes zijn een gezamenlijke uitgave van uitgeverij Meinema en de Remonstranten, ISBN 9789021143576