De blinde vlekken van Karen Armstrong

Fred





Schrijfster en ex-zuster Karen Armstrong was in Nederland om haar nieuwste boek “In naam van God” te promoten. Aan haar visie op de relatie tussen godsdienst en geweld schort wel het een en ander.

In de zoektocht naar een vreedzame en nuttige rol van religie in de Europese cultuur gaan veel Nederlanders de weg van de spiritualiteit. De hiermee verbonden verwachting is dat spiritualiteit individueel is, zich in de privésfeer afspeelt en daarbinnen vooral met ervaring, beleving, inspiratie en emotie verbonden is – en in elk geval ver weg van de macht die institutionele religies uitoefenen, waardoor deze Nederlanders spiritualiteit pogen te behoeden voor machtsmisbruik door religieuze en politieke instituties.

Uit het oogpunt van het streven naar vrede zijn deze individualisering, privatisering en ‘emotivering’ van religie en spiritualiteit ambigu. Natuurlijk is het vreedzaam wanneer de aldus verstane religie en spiritualiteit niet motiveren tot geweld. Maar is deze emigratie naar het innerlijk een oplossing voor het maatschappelijk en politiek functioneren van levensbeschouwing, religie en spiritualiteit? Dat valt te betwijfelen.

Spiritueel essentialisme

Deze ontwikkeling kan bovendien ook gepaard gaan met een interpretatie in de geest van Evelyn Underhills klassieke “Mysticism”, die inhoudt dat alle religies in hun mystieke wezen hetzelfde zijn en zeggen, namelijk dat liefde de kern is van alle religie. Dit ‘spiritueel essentialisme’ reduceert verschillen en conflicten tussen religies. Boeiend, maar het laat spirituele verschillen onverklaard en abstraheert ten onrechte van de historische, maatschappelijke en politieke verschillen in inhoud en functioneren van religies.

Vergelijkende religiestudie9200000030638512

De bekende schrijfster Karen Armstrong vergelijkt niet enkel de zonzijden van religie, maar juist ook de donkere zijde: de gewelddadigheid ervan. Ze bewandelt in elk geval niet de weg van het spirituele essentialisme, maar die van de comparatieve religiestudie. Haar benadering is dan ook meer fair dan die van het spirituele essentialisme, dat ook zij expliciet afwijst.

Een van de zichtbaarste uitdrukkingen van die gewelddadigheid is het antisemitisme in christendom en islam. Armstrong concludeert dat het islamitisch antisemitisme een erfenis van het christendom is – verspreid door missionarissen. Dit is wel erg simpel. Missionarissen hanteerden juist vaak geen exclusivistische visie (‘onze religie is de enige ware en alleen de waarheid heeft rechten’), maar een inclusivistische (‘andere religies en culturen bevatten sporen van waarheid die aanknopingspunten vormen voor christelijke verkondiging’). De verwaarlozing van dit onderscheid leidt tot het versimpelde beeld dat Armstrong impliceert van de inculturatiestrategie van missionarissen.

Islam

Armstrong ziet door haar visie op de overdracht van antisemitisme ook over het hoofd dat de islam zichzelf in haar ontstaansperiode zag als opvolger van jodendom en christendom – ook een factor van antisemitisme, maar een die niet aan christendom toe te schrijven is.

En, stelt Armstrong, religie is altijd met politiek en staatsgeweld verbonden geweest, daar is volgens haar niet van te abstraheren. Ze laat tegelijkertijd echter wel ruimte voor het janusgezicht van de religie, waar ze naar de liefdesboodschap van Jezus en de wijsheid van Confucius verwijst.

Te braaf

Hier past een punt van kritiek. Deze twee polen staan in haar werk te braaf naast elkaar. Deze simpele nevenschikking (het bestaat allebei en “that’s it”) laat twee mankementen in Armstrongs argumentatie zien.

Ten eerste hanteert ze geen theorie over macht en (religieuze, morele en politieke) legitimering van macht; politieke macht is bij haar ‘enigszins’ een boe-begrip. Daardoor blijft, ten tweede, het verschil tussen potentieel en actueel functioneren van politieke macht en van (religieuze) legitimaties in die context buiten beeld. Die blinde vlek leidt er vervolgens toe dat ze te weinig oog heeft voor interne discussies binnen religies over de juiste relatie tot staatsmacht.

Profetische discussie

Die discussies zijn er, in jodendom, christendom en islam. De ruimte voor die profetische discussie leert ons veel over de ruimte voor pluralisme binnen religies, en de kwaliteit van die discussies kan ons veel leren over het zelfreinigend vermogen van religies: in jodendom en christendom, die zich steeds opnieuw door profeten hebben laten bijsturen.

Intern religieus profetisme is een manier om religies van binnenuit te bekritiseren en dus te transformeren. Dit intern religieus profetisme gaat gepaard met discussies over wat de juiste interpretatie van een religie is. Had Armstrong aan dit profetisme. aandacht geschonken, dan was het beeld van interne homogeniteit van religies en van gelijksoortigheid van de problemen toch gedifferentieerder geweest. Ze gelooft toch zeker zelf niet dat in alle drie religies evenveel ruimte voor intern pluralisme en profetische discussie over de ware religie bestaan heeft?

Apocalyptisch vals spel

Armstrongs actuele analyse van islamistische terreur is voorts erg smal: hier reduceert ze de religieuze component in motivatie en legitimatie, en voltrekt ze in wezen een economische en politieke reductie van de motieven bij terroristen en terreurbestrijding: een vorm van politieke correctheid binnen het Amerikaans liberalisme. Daardoor komt niet in beeld dat de terroristen een discutabele theologie van het martelaarschap hebben die zeker haaks staat op die van het christendom. Dat wees van meet af aan het zoeken van martelaarschap af en beschouwde het als een vorm van geweld die aanvaard moest worden als consequentie van geweldloos getuigenis. Moordende martelaren zijn hierin ondenkbaar. En ook blijft bij Armstrong buiten zicht dat islamistische terroristen – net als protestantse fundamentalisten in de VS – apocalyptisch vals spelen: ze schrijven de macht tot openbarend geweld aan God toe, maar voltrekken dit zelf. Bovendien gaan ze uit van theologisch exclusivisme: eerdere religies behoeven geen respect.

Vijf theologische zwaktes

Zo zijn er al vijf theologische zwakke plekken in Armstrongs visie: de blinde vlek voor verschillen tussen inclusivistische en exclusivistische varianten van monotheïsme; de acceptatie van intern profetisme met discussie over de ware aard van een religie; de theologie van het martelaarschap en het apocalyptyisch vals spel; en ‘last but not least’ ist ze in haar paradigma omtrent religieuze conflicten een machtstheorie. Hierdoor blijft de specifieke aard van hedendaags religieus terrorisme onverklaard.

Zondebok

Als katholiek theoloog voeg ik daar nog als zesde punt aan toe. Het lijden en sterven van Jezus Christus “sub Pontio Pilato” (aldus de geloofsbelijdenis) betekent dat het christelijk geloofsverstaan tot in zijn geloofsbelijdenis toe erkent dat Jezus is gedood onder verantwoordelijkheid van politieke en religieuze overheden. De herinnering daaraan is de beste theologische waarborg om naïeve coalities tussen politieke machthebbers en christendom te vermijden. Een dergelijk verstaan van de moordende rol van overheden en sympathie voor slachtoffers van overheidsgeweld zoals Christus – een goede correctie op theocratie – zit naar mijn overtuiging minder diep verankerd in het islamitische theocratisch denken. Daarin is in elk geval dit christologisch voorbehoud niet meegegeven: Allah mandateert politieke overheden.

Nader onderzoek

Om deze discussie verder te brengen, is een vergelijking van religies nodig door onderzoek naar intern-religieuze mechanismes in wereldreligies ter doorbreking van het zondebokmechanisme. Bijzondere aandacht behoeft de vraag waarom de potentie tot doorbreking van het zondebokmechanisme in de religiegeschiedenis zo vaak niet gerealiseerd is.

Tijd dus voor nader onderzoek.

Prof. Dr. A.H.M van Iersel is als katholiek theoloog verbonden aan Tilburg University en Fontys Hogeschool. Hij publiceerde over religie en geweld, over militaire ethiek, en over geestelijke verzorging.

Karen Armstrong, In naam van God, religie en geweld, Bezige Bij januari 2015, prijs 29.90