‘Ja, maar jij bent een fundi, ik een realo’ Een geschiedenis van 65 jaar Pax Christi Nederland

BosMensenvangoedewil





“Ja, maar jij bent een fundi, ik een realo.” Bij welke gelegenheid Jan ter Laak mij dit voorhield, kan ik mij niet meer herinneren. Het moet ergens halverwege de jaren tachtig zijn geweest in de pauze van een bestuursvergadering van Pax Christi. Op de agenda zal wel hebben gestaan hoe Pax Christi moest reageren op het zoveelste uitstel van het regeringsbesluit over de plaatsing van kruisraketten. Ter Laak was op dat moment secretaris en boegbeeld van Pax Christi, ik gewoon lid van het Landelijk Bestuur. De termen ‘Fundi’ (fundamentalist) en ‘Realo’ (Realpolitiker) verwijzen naar twee stromingen in de Duitse Groenen. De eersten waren voorstander van een gezindheidspolitiek, waarbij het vooral gaat om de morele motivatie en het goede doel, de laatsten waren gericht op het behalen van concrete successen, ook al lever je in op je idealen. Ook binnen het bestuur van Pax Christi waren deze stromingen herkenbaar, zonder dat er overigens sprake was van factievorming.

Pax Christi als laboratorium

Ik moest aan dit voorval denken, toen ik onlangs ‘Mensen van goede wil’ las. Maarten van den Bos heeft hierin de geschiedenis van 65 jaar Pax Christi Nederland beschreven. Het boek is geen kroniek van deze katholieke vredesbeweging. Sommige activiteiten blijven onderbelicht, andere worden niet genoemd, weer andere worden behandeld op onverwachte plekken. Dat heeft te maken met de bijzondere invalshoek die Van den Bos gekozen heeft. Veel studies van de vredesbeweging focusten in het verleden op haar mobilisatievermogen: hoe wisten vredesorganisaties een achterban te verwerven en in te zetten voor hun idealen en politieke voorstellen? De inhoud werd als voorgegeven beschouwd; alle aandacht ging uit naar de relatie met de achterban. Van den Bos heeft juist oog voor de ‘binnenkant’ van de vredesbeweging. De standpunten en voorstellen van organisaties als Pax Christi en het IKV zijn zelf het resultaat van interne debatten tussen mensen met uiteenlopende visies op identiteit, doel en strijdwijze. En die standpunten ontwikkelen zich ook gaandeweg.

Een mooi voorbeeld daarvan vind ik de campagne waarmee het IKV het meest bekend is geworden. In 1977 lanceerde het een tienjarige campagne met als leus ‘Help de kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland.’ Van den Bos typeert deze campagne als een ‘deus ex machina’ (p. 154), een verlegenheidskeus waarmee IKV en Pax Christi de impasse wisten te doorbreken waarin het kerkelijk vredeswerk op dat moment verkeerde. Na tien jaar was het oude vredesweekmodel uitgewerkt en stonden de plaatselijke werkgroepen aan de rand van het kerkelijk gebeuren. De concentratie op de kernbewapening en het voorstel voor de eenzijdige kernontwapening van Nederland als eerste stap gaven nieuwe schwung aan het vredeswerk en plaatsten de beide vredesorganisaties op het voorfront van de politieke en publieke discussie. De uitwerking van de campagne was bij de start flinterdun. De motivering en onderbouwing volgde in de daarop volgende jaren. De politieke actualiteit zorgde er tegelijk voor, dat na 1980 de meeste aandacht uitging naar het tegenhouden van de plaatsing van nieuwe kernwapens. De grote demonstraties in Amsterdam (1981) en Den Haag (1983) en het volkspetitionnement (1985) waren gericht tegen de kruisraketten. Van den Bos volgt deze ontwikkelingen op de voet en laat zien hoe de gedachten en acties zich ontwikkelden. Geen vooropgezet masterplan dus, maar een zoekproces.

Wat geldt voor de IKV-campagne en de steun van Pax Christi daaraan, die pas vanaf 1980 (!) volmondig was, gaat ook op voor andere fases in de geschiedenis van Pax Christi. Het is fascinerend om te lezen hoe mensen, gegrepen door het ideaal van vrede en verzoening, in discussie met elkaar en hun omgeving zoeken naar concrete vormen om hun engagement te uiten. Die weg ging lang niet altijd over rozen. Bij de presentatie van het boek vroeg Erik Borgman zich verwonderd af wat toch de leden van Pax Christi bijeen heeft gehouden. Zelden was hij een organisatie tegengekomen waarin mensen zo vaak zo hardgrondig met elkaar van mening verschilden en toch bij elkaar waren gebleven. Van den Bos’ benadering van Pax Christi als een ‘laboratorium’ waar de verhouding tussen politiek, religie en samenleving besproken wordt, levert wel veel aardige inzichten op, maar ziet aan die, onuitgesproken, bindende factor voorbij. Borgman vermoedt onder alle discussies een spirituele basis van vrede, die meer is dan de afwezigheid van oorlog en die wordt gerealiseerd in contacten over de politieke en ideologische grenzen heen.

Pelgrimages voor vrede en verzoeningPax C2

Vanaf het prille begin is deze spirituele basis aanwijsbaar. Pax Christi is aan het eind van de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk ontstaan. Twee mensen moeten hierbij in het bijzonder genoemd worden: bisschop Pierre-Marie Théas van Montauban en lyceumdocente Marthe Dortel-Claudot. Hun eerste initiatief was ‘een gebedskruistocht voor Duitsland’ om zo te werken aan verzoening met de voormalige vijand. De eerste grote samenkomst vond in 1946 plaats in het Mariabedevaartoord Lourdes waar Mgr. Theas in aanwezigheid van zeven Duitse pelgrims de zegen van Onze Lieve Vrouw van Lourdes afsmeekte over het gehele Duitse volk. De gebedskruistocht voor Duitsland werd al snel verbreed tot een gebedskruistocht voor alle landen. Wat bleef, was de inzet voor verzoening.

De Nederlandse afdeling werd opgericht op 5 mei 1948 in de wachtkamer derde klasse van het Utrechtse Centraal station. Een maand eerder waren enige mensen uit Nijmegen aanwezig geweest op een bijeenkomst van de internationale Pax Christibeweging in Kevelaer, vlak over de grens. Marthe Dortel-Claudot had daar Pax Christi gepresenteerd als een ‘zuiver spirituele beweging’ met als pijlers gebed, boete en internationaal contact. Een paar jaar later zou kardinaal Feltin een andere drieslag introduceren, die decennialang het vredeswerk zou stutten: gebed, studie en actie. Maar zeker in de beginjaren was Pax Christi vooral een vroomheidsbeweging, waarbij het gezamenlijk ondernemen van bedevaarten werd gecombineerd met het zich bezinnen op vredesvraagstukken. De gedachte daarachter was, dat het kennismaken met Europese geloofsgenoten zou bijdragen aan verbroedering en verzoening, die gewelddadigheden in de toekomst konden voorkomen. Met het oog daarop werden vanaf 1952 ook zogenaamde ‘routes’ georganiseerd, langere wandelingen waarbij ontmoeting en gesprek tussen deelnemers uit verschillende landen centraal stonden. De latere Pax Christi Voettochten voor middelbare scholieren (1958-1984) bouwden voort op dit model.

Lekenbeweging met bisschop aan het hoofd

Kardinaal Feltin zorgde in 1950 ook voor de wat bijzondere organisatievorm van Pax Christi: een katholieke lekenbeweging met aan het hoofd een bisschop. In Nederland duurde het even voordat een bisschop bereid werd gevonden het voorzitterschap te bekleden. Uiteindelijk werd dat Mgr. B. Alfrink, bij zijn aantreden nog hulpbisschop van Utrecht. Later zouden de bisschoppen Ernst en Van Luyn de voorzittershamer gaan hanteren. Momenteel is de voorzittersfunctie vacant.

Enerzijds biedt deze constructie een nauwe band met de bisschoppenconferentie, anderzijds de nodige speelruimte als zelfstandige ledenorganisatie. Maar die dubbelrol bleef niet geheel zonder spanningen. Naarmate Pax Christi in de jaren zestig zich meer ging bezighouden met politieke beïnvloeding, nam ook de kans op problemen toe. Van den Bos geeft daarvan een aantal voorbeelden, zoals de afkeuring van het verhogen van de defensiebegroting na de inval van de Sovjettroepen in Tsjecho-Slowakije (1968).

Met Pacem in Terris onderweg

Van een katholieke vroomheidsbeweging ontwikkelde Pax Christi zich in de jaren zestig tot een politieke pressiegroep, die door de vorming en scholing van een achterban politici tot een juiste keuze wilde bewegen. Twee publicaties hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. Allereerst het rapport ‘Met Pacem in Terris onderweg’ uit 1965. Een breed samengestelde groep van vooraanstaande katholieke wetenschappers en politici onder leiding van Geert Ruygers formuleerde hierin op verzoek van het Pax Christibestuur een visie op oorlog en vrede. Daarin bouwde zij voort op de encycliek van paus Johannes XXIII, ‘Pacem in Terris’(1963), gericht aan alle ‘mensen van goede wil’. (Daaraan is ook de titel van deze geschiedschrijving van Pax Christi ontleend.). De leer van de rechtvaardige oorlog werd niet meer toereikend gevonden in het atoomtijdperk. Oorlog en vrede werden beschouwd als een politiek vraagstuk. En de voornaamste basis voor de wereldvrede lag in de verdere uitbouw van internationale samenwerking en internationaal recht. Het rapport vormde jarenlang de inhoudelijke basis voor het vredeswerk, ook binnen de internationale beweging. En het vormde de directe aanstoot tot samenwerking met protestantse kerken in het eind 1966 opgerichte Interkerkelijk Vredesberaad.

De tweede invloedrijke publicatie is de rede die Ben ter Veer hield op het internationale Pax Christi-congres in Bergamo in oktober 1966. ‘Hoe schept men een vredesklimaat?’ is door sommigen ook wel ‘de Bergrede van Ter Veer’ genoemd. Hij pleitte daarin voor concrete doelen, een verdere democratisering van het buitenlands beleid en educatie en vorming van de achterban. In rudimentaire vorm zijn hier de beginselen van de latere IKV-campagne al herkenbaar.

Geen one issue-beweging

Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig waren IKV en Pax Christi leidende organisaties in de antikernwapenbeweging, hierboven al even gememoreerd. Terwijl het IKV zich volmondig concentreerde op de strijd tegen de kernwapens, had Pax Christi daar wat meer moeite mee. Voor een deel, omdat zij gewoon was om zich met meer onderwerpen bezig te houden. De Commissie Internationale Zaken had een aantal werkgroepen, die zich bezig hielden met conflictgebieden als het Midden Oosten (CIZMO, p. 139-146), de Oost-Westcontacten (CIZOW, p. 162-163, 203, 219 e.v.) en Zuidelijk Afrika (CIZZA, p. 243-245). Die aandacht ging door, hoewel op een lager pitje. Binnen het bestuur leefde in de eerste jaren ook enige inhoudelijke bedenkingen bij de campagne. En zou er ook geen sprake kunnen zijn geweest van enige jaloezie op het succes van de eigen dochter, die net het huis uit was gegaan (mijn interpretatie)? Er werd in ieder geval binnen Pax Christi gedacht om een op het groter publiek gericht speerpunt tot hart van haar werk te maken. Van den Bos vermeldt dat ook, maar concludeert voor mij te snel: “Hoewel de leuze van het IKV in de notitie niet genoemd werd, viel uit het stuk eenvoudig op te maken dat Dilweg in deze richting dacht om ‘de popularisering van het Pax Christiwerk’ handen en voeten te geven.” (p. 176) Ja, de IKV-campagne stond hier model, maar het was op dat moment geen uitgemaakte zaak dat die ook het speerpunt van Pax Christi zou worden. Er werd ook aan alternatieven gedacht, zoals wapenconversie. In die tijd ontwikkelde Pax Christi concrete voorstellen om Holland Signaal om te vormen van een wapenproducent in een fabriek voor civiele producten. Maar dat onderwerp ontbreekt volledig bij Van den Bos.

Veranderingen in het vredeswerk

Eind 1985 besloot de Nederlandse regering om toch kruisraketten op Woensel te plaatsen. Het verzet tegen de kernwapens had geen resultaat gehad. Toch kwamen ze er niet. De VS en de Sovjet-Unie sloten een akkoord over wapenbeheersing. En een paar jaar later viel de muur.

Pax Christi veranderde van karakter. De vredesbeweging werd een specialistische organisatie, die zich nadrukkelijk ging richten op conflictgebieden, waarbij meer dan voorheen samenwerking werd gezocht met de overheid. Die werd ook een belangrijke financier. In 2000 kwam er een onderscheid tussen de werkorganisatie en de vereniging Pax Christi. De werkorganisatie fuseerde enige jaren later met het IKV tot IKV Pax Christi. Anderhalf jaar geleden kreeg de werkorganisatie een nieuwe naam: Pax.

De beschrijving van deze laatste 25 jaar is vrij beknopt. Van den Bos wekt de indruk, dat deze ontwikkeling onontkoombaar was en dat de katholieke identiteit van Pax Christi nu alleen nog instrumenteel benut wordt, als dit zo uitkomt. Mensen kunnen zo hun eigen religieuze inspiratie hebben, maar voor de organisatie is dat niet meer zo van belang. Het gaat om de concrete resultaten, die de professionele vredeswerkers in de conflictgebieden bereiken.

Wat begon als een spirituele beweging van katholieken die wilden bijdragen aan verzoening en verbroedering tussen oude vijanden, wat zich ontwikkelde tot een beweging die concrete politieke doelen wilde bereiken en het buitenlands beleid wilde democratiseren, is zo uitgemond in een organisatie die het vredeswerk uit handen van de gewone mensen heeft genomen, als ik Van den Bos moet geloven. Als een verstokte Fundi voel ik me meer thuis in de eerdere fasen dan bij de laatste vorm.

Jan Maasen is Lid van Pax Christi sinds 1976. Hij was tussen 1977 en 1990 actief binnen Pax Christi, onder meer als lid van het Landelijk Bestuur (1980-1986) en redactielid van het Kommunicatieblad.

Maarten van den Bos, Mensen van goede wil, Pax Christi 1948-2013, Wereldbibliotheek, paperback met flappen 15×23 cm., 320 pagina’s, ISBN 9789028426009, prijs €  29,95