Het christensocialisme was in de twintigste eeuw een invloedrijke ideologie die tot in de jaren tachtig veel aantrekkingskracht uitoefende op studenten en theologen. Over één van de voortrekkers van deze beweging, ds. Adriaan Hendrik van der Hoeve (1870-1943), schreef Derk Jansen een biografie in de hoop hiermee nieuwe interesse te wekken voor het oorspronkelijke christensocialisme in een ‘ogenschijnlijk door het kaptialisme gestempelde maatschappij’.
Adriaan van der Hoeve werd geboren in Spanbroek (Noord-Holland) en stamt uit een predikantengeslacht. Pas na het voltooien van zijn onderwijzersopleiding ging hij op 24-jarige leeftijd in Leiden theologie studeren. Net als zijn vader en grootvader behoorde hij tot de vrijzinnige richting in de Hervormde Kerk.
In zijn levensloop zijn drie periodes te onderscheiden: de periode van zijn predikantschap (1899-1918), het dienstverband bij de Nederlandse Protestantenbond (1916-1921) en zijn periode als wethouder en inspecteur van het onderwijs (1921-1935).
Predikant
In 1899 trad Van der Hoeve aan als predikant in de Drentse gemeente Vledder, een vrij grote gemeente die uit ongeveer 1200 leden bestond. Hij bleef er maar enkele jaren. Net als in de volgende gemeenten Onderendam in Grongen en Pietersbierum in Friesland. Tijdens zijn predikantschap in Pietersburen treedt hij toe tot de redactie van het weekblad De Blijde Wereld, het christen-socialistisch weekblad dat als motto had: ‘naast het kruis de rode vaan’. Van der Hoeve werd één van de belangrijkste redacteuren van dit blad waarvoor vele bijdragen over onderwijsvraagstukken schreef. Het politieke engagement van de predikant riep verzet op. Dat bleek ook in de gemeente Kollum waaraan van der Hoeve zes jaar verbonden was alvorens hij de overstap maakte naar Franeker.
In 1916 wordt Van der Hoeve gevraagd om secretaris te worden van de Nederlandse Protestanten Bond, een taak die hij eerst parttime en vanaf 1918 in volledig dienstverband uitoefent. In deze functie heeft hij de taak de Bond in het hele land te promoten. Dat hij op zijn tochten ook reclame maakt voor de S.D.A.P. wordt hem niet door alle leden van de NPB in dank afgenomen. Voor Van den Hoeve was het wellicht ook moeilijk te scheiden. In 1919 was hij namens de S.D.A.P. lid geworden van Utrechtse gemeenteraad. In 1921 werd hij wethouder van onderwijs. Dat leidde tot een vervroegd afscheid van de NPB.
Taalonderwijs
In 1925 wordt hij benoemd tot inspecteur van het onderwijs. Hij gaat studeren bij prof. Philipp Abraham Kohnstamm met wie hij zich verwant voelt. In deze periode heeft hij zich vooral ingezet voor de verbetering van het taalonderwijs.
In het laatste hoofdstuk doet Jansen een poging de theologische opvattingen van Van der Hoeven in kaart te brengen. Maar zo gemakkelijk blijkt dat niet te zijn. Van der Hoeve stond bekend als theologisch vrijzinnig, Jansen ziet in hem een mysticus en spiritualist die affiniteit heeft met het panentheïsme.