Johannes Willebrands – een leven in gesprek – recensie

Willebrands klein fragment

Het was eind zestiger jaren, kennismakingsperiode bij de Benedictijnen. In de aangrenzende spreekkamer de stemmen van twee heren: de een duidelijk hoorbaar het gesprek leidend, de ander bijna fluisterend commentaar gevend. Totdat de woordvoerder in een daverende lach uitbreekt. Misschien was de zachte stem toch meer aanwezig en zelfs meer leidend dan een toehoorder veronderstelde? De monseigneurs Willebrands en Thijssen bleken meer dan lotgenoten, het waren soul mates die aan elkaar gewaagd waren. Dat valt op te maken uit de biografie van Willebrands met de veelzeggende ondertitel “een leven in gesprek”.  Een boek waarmee de auteur vijftig jaar na dato met zijn historische zorgvuldigheid en betrokkenheid aan een buitenstaander laat weten in welke kritieke periode beide heren zich toen bevonden en kans ziet die buitenstaander erin te betrekken, zonder deze meteen tot insider te maken. Is dat het proces van oecumene?

Een proces dat niet alleen als Echternachse processie [192] wordt beschreven maar als een weefsel, dat de lezer soms vermoeit (maar ook uitdaagt) omdat die regelmatig terug moet bladeren. Bij tweede lezing wordt nog meer duidelijk hoezeer gebeurtenissen niet causaal verlopen maar in elkaar verweven of verward raken. Zelfs of misschien juist omdat het in de Kerk(-en) om historische achtergronden en instituties gaat. Dat is de troostende les die Schelkens ons voorhoudt: oecumene is “in het proces gaan staan” en niet op de (gewenste) feiten vooruit lopen en vooral: volhouden. Zijn verslag van de gebeurtenissen is meesterlijk. Hij doet recht aan een man die de krijtlijnen bewaakt  [167] zonder zich te verschuilen en in diplomatie te blijven steken. In zijn woorden klinken me de betiteling van hoofdstuk 14 “Nederlands onzichtbare kardinaal” of de karakteristiek “een architect die onzichtbaar bleef achter een blauwdruk” [229] of Willebrands de zwijger [336-360] niet als verwijt in de oren. Maar deze betiteling spreekt boekdelen in een verhaal van dubbele loyaliteit als Curiekardinaal en Aartsbisschop. Maar de obedientia van zijn lijfspreuk (Obedientia & Caritas) is welgemeende trouw.

Diplomatiek oecumenicus

Willebrands kleinHet moet voor een kerkhistoricus een krachttoer zijn om na zoveel jaren recht te doen aan een persoonlijkheid die niet meteen het achterste van zijn tong laat zien, noch aan binnen- noch aan buitenstaanders en die zo speelruimte bewerkt voor zichzelf en anderen. Een karakteristiek als “een goede (binnenkamer-)diplomaat houdt alle lijnen open” [175] en het citaat “wij luisteren naar de richtlijnen van de Heilige Stoel maar er is een verantwoordelijke gehoorzaamheid” [381-noot 15/49] zeggen alles over zijn trouw en betrouwbaarheid. Iemand die niet automatisch met zichzelf samenvalt en zo opgewassen blijft tegen het verwijt een Januskop “van bekeringsijver en oecumenisch gesprek”  te zijn  [146, 228]. “Loyaal aan het hoogste gezag speelde hij nooit zijn troeven uit” [272]. Zo kan hij ook geloofwaardig blijven omgaan met het dubbelspoor van de relatie Wereldraad-Vaticaan zonder dubbelzinnig te worden. Zo heeft hij ook als aartsbisschop kunnen omgaan met de “coulissenstrijd”  binnen het Nederlands episcopaat [401-422]. Over de relatie met Gijsen:  “Zo was hij [JW] het eens met zijn [JG] beroep op Lumen Gentium (m.b.t. verschil priesters en pastoraal werkenden). Qua diagnose trokken de twee aan hetzelfde touw niet zo waar het de remedie betrof” [414]. 

Het spannende van de biografie is de zorgvuldig gekozen en gefundeerde  interpretatie van de rol die de spelers in het Hollandse en Romeinse spel spelen. Aan de beschrijving van de relatie van Willebrands met anderen, als teamspeler of vriend (Thijssen, Visser ’t Hooft, Ph. Potter, mgr. Van Dodewaard, Arrighi & Dumont) maar ook als tegenspeler tegen wil en dank (Kuiper, S. Tromp, Ratzinger  & Van der Ploeg OP) of selectieve interpreten (P. Felici, Carson Blake als exponent van “Social gospel” en diens koerswijziging bij de Wereldraad, J. Witte SJ) kunnen eigen vooroordelen, al of niet mee bepaald door de media, postuum getoetst en bijgesteld worden. Als eerbetoon aan een man uit één stuk.

Buitenperspectief

Om enigszins recht te doen aan de bandbreedte van het betoog geef ik als “buitenstaander” enkele lemmata voor andere geïnteresseerde niet-ingewijden: Zouavenbeweging – in W.-Friesland [12], Modernisme, Nouvelle théologie, liturgische herbronning en fascisme op priesteropleidingen zoals Warmond, JW’s houding tegenover het Jodendom (o.a. substitutieleer) en later Israël, Maria als Coredemptrix [140], Mandement van de bisschoppen [169], opmerkelijke contacten met de Petite Eglise in de Vendée regio [268-9 & 279], Coetus Internationalis Patrum [264], Joint Working Group en Groupe des Dombes, Volk Gods (als term in Lumen Gentium) [350], Lex ecclesiae fundamentalis en de rol in de definitieve interpretatie van Vaticanum II [385ff], Uniatisme (als bekeringsmethode) [398], het discours rond de “subsistit interpretatie”. Niet verwonderlijk dat die laatste is teruggekomen in de dialoog met de World Alliance of Reformed Churches [WARC].

De zogenaamde “Kleine Kerken” als categorie binnen de Nederlandse Raad van Kerken kunnen soms meeliften of zich als calimero profileren als de twee “Grote kerken” aan slag zijn. Daarom nog enkele aandachtspunten uit de marge:

  • De keuze van de (Protestantse) waarnemers bij Vaticanum II laat zien dat Rome liever zaken doet met wereldwijde netwerken, hetgeen die locale (autocephale of nationale) kerken in een vreemde spagaat kan brengen. Zo werden Nederlandse vrijzinnige Doopsgezinden indertijd vertegenwoordigd door prof. L.J. van Holk namens de International Association of Liberal Christianity and Religious Freedom [IARF] en merkwaardig genoeg niet door Douglas Horton voor de International Congregational Council. Een werkwijze die intussen is gewijzigd sinds het bilaterale overleg tussen Rome en de Mennonite World Conference. Maar ook sinds het gesprek met de WARC [TCUC-Towards a Common Understanding of the Church]
  • In deze gesprekken wordt duidelijk dat ambtstheologie het gesprek niet overheerst maar wel gerelateerd is aan de kerkopvatting. Al blijft het pijnlijk zichzelf te hervinden in een terminologie die niet helpt bij het zich kunnen relateren en relativeren in de ogen van de ander. Het “nog niet” staat in menig persoonlijke doopbelijdenis. Het blijven werken aan een Oecumenisch Directorium (1993) ten behoeve van de praktische samenwerking zou wel eens meer behulpzaam kunnen zijn dan het zoeken naar leerstellige overeenstemming. Heeft sinds 1994 de hoop dat het Directorium nuttig zal zijn voor de relatie met kerken en kerkelijke gemeenschappen (nr. 5) die niet in volledige verbondenheid leven met de r.-k.kerk aan de verwachting voldaan?  
  • Het voortdurende gesprek over intercommunie als “stepping stone” of “eindpunt” na de oecumenische dooperkenning is voor iemand die (overigens recentelijk) het “open Avondmaal” praktiseert, een onmogelijke of-of patstelling geworden die de interpretatieruimte tekort doet en zelfs de liturgische context niet genoeg recht doet.
  • De (rechts-)positie van de “pastoraal werker” toont in de Nederlandse Broederschap aan hoe riskant het is om mee te liften in de ambtstheologie van andere (grotere) kerken zonder fundering in de eigen kerk- of gemeenteopvatting.

De “Euforie voorbij” – teleurstellingen kunnen de betekenis van een toetsing krijgen. De ontroerende brief van Jo Willebrands aan zijn H. Vader [419] in 1981 met de zoveelste ontslagaanvrage: “hoe heeft het zover kunnen komen?” toont zijn kracht. Dat geldt ook voor een ervaringsdeskundige die in datzelfde schrijven verzucht: “In de grond van mijn hart draag ik altijd sterk de liefde voor de broeders en zusters die niet in volle communio met ons zijn, tegelijkertijd onderga ik het lijden aan gedeeltelijke communio met hen die mijn broeders zijn”. Geen beklag, maar een nuchtere vaststelling, zoals een Westfries betaamt.

Ds. Anne-Marie Visser is em. doopsgezind predikant, deelnemer aan de Vlaams-Nederlandse sectie van de DIMMID [Monastieke Interreligieuze Dialoog] en sinds 2006 lid van de Contactgroep Islam van de Raad van Kerken.