De weg van de Armeense christenen
Vader Manuel Yergatian is de pastor van de Armeens-Apostolische christenen in Nederland. Vader Manuel werd geboren in Istanboel en in 1976 priester gewijd in het Armeense klooster van Jeruzalem. Hij was in Jeruzalem directeur van het Armeense priesterseminarie en een Armeense school en gaf daar ook les.
Interview met Vader Manuel, Armeens-orthodox priester
Leo van Leijsen
Toen vader Manuel terug wilde keren naar Jeruzalem, na een bezoek aan zijn ouders in Istanboel in 1980, werd hij gearresteerd door de Turkse autoriteiten. Hij werd ervan beschuldigd Armeense kinderen uit Turkije naar Jeruzalem te halen om ze daar te brainwashen voor politieke doelen. "Maar", zo zegt vader Manuel, "die aanklacht was ongegrond." Niettemin werd hij veroordeeld tot 14 jaar gevangenis, maar in 1987, na 6 jaar en 8 maanden, vrijgelaten. Tot 1991 werkte hij in het Armeense patriarchaat van Istanboel. Daarna kwam hij als parochiepriester voor de Armeniërs naar Nederland.
Vader Manuel vertelt graag over zijn Armeens-orthodoxe Kerk. "De Armeense orthodoxe kerk is al sinds de 17de eeuw in Nederland. De Armeniërs waren handelaren, die in Amsterdam neerstreken. Ze bouwden een kerk in Amsterdam en een parochiehuis. Nu wonen er bij benadering 8 tot 9 duizend Armeense Apostolische christenen in Nederland. Daar moet je de asielzoekers, die naar onze kerk komen, bijvoorbeeld voor een doop of voor spirituele verrijking, nog bij rekenen, maar deze kunnen we niet echt tellen." Er woont ook een zeer kleine groep Armeense katholieken en protestanten in Nederland, die soms naar de kerk van Vader Manuel komt, maar die ook naar de plaatselijke rooms-katholieke of protestantse kerk gaan.
De viering van 1700 jaar Armeens christendom is belangrijk voor de Armeense gemeenschap: "Het is een viering voor alle Armeniërs. We vieren dat we christen werden toen de koning en de regering van Armenië in 301 het christendom als de nationale godsdienst van Armenië afkondigden. We vieren ook het nieuwe licht van ons geloof, een licht van eeuwen en eeuwen dat nooit zal doven." Vader Manuel herinnert zich oudejaarsnacht 2000: "Zijne Heiligheid Karekin II, de katholikos-patriarch van Armenië ging toen de diepe grot in waar Gregorius de Verlichter (geboren ± 260, red.), de apostel van Armenië, vijftien jaar gevangen zat toen het christelijk geloof nog niet vrij was in Armenië. Op het moment dat het nieuwe jaar begon, bracht men het licht vanuit de grot naar buiten om het aan de geestelijkheid en de mensen van de regering te geven. Zij kregen, bij het begin van de viering van 1700 jaar Armeens christendom, het licht van de nieuwe eeuw, het licht van het christelijk geloof, dat het licht is van vrijheid en vrede voor de wereld."
Momenteel werkt Vader Manuel aan een boekje over de betekenis van het 1700-jarig jubileum. Het zal verschijnen in zowel de Armeense, Turkse als Nederlandse taal: "Voor de organisatie van het jubileum ben ik vooral daarmee bezig op het moment. Ook zal er waarschijnlijk een speciale viering zijn in april. April is de belangrijkste tijd van het jaar, omdat rond die tijd Pasen wordt gevierd. Na de viering zal er een lezing zijn en een persconferentie worden georganiseerd. We denken ook aan een receptie, waarbij leiders van de kerken en mensen van de Nederlandse overheid uitgenodigd zullen worden." De contacten met de rooms-katholieke bisschop van Haarlem, mgr. Punt, zijn goed: "Hij zal dit jaar aanwezig zijn op 'madagh', het Feest van het Offer in de Armeense kerk. Misschien zullen we het 1700-jarig jubileum ook wel vieren met 'madagh', zo rond 25, 26 november, of in het begin van december. Dan is het ook de verjaardag van de heropening van onze kerk in Amsterdam."
Vader Manuel vindt het prachtig dat de Armeense christenen centraal komen te staan in de parochies en staat open voor contacten: "We hebben al contacten met de Rooms-katholieke Kerk, erg hechte contacten aan de basis, met vrienden. Het is een goed idee als rooms-katholieke parochies contact opnemen met onze Armeens-Apostolische geloofsgemeenschap rond de Zondag voor de Oosterse Kerken."
Khatchkars: levensbomen
Men leidt de oorsprong van de khatchkar terug naar voor-christelijk Armenië. Volgens sommigen zouden er ooit draken en andere mythische figuren in de vorm van een vis zijn vervaardigd in hout. Als dat waar is, gaat het dus om een oude traditie die op een gegeven moment is gekerstend. De eerste christelijke khatchkars waren van hout én van steen. Aan zijn stenen materiaal ontleent hij zijn huidige naam, want khatchkar betekent letterlijk vertaald 'kruissteen'. Vanaf de 9e eeuw raakt de khatchkar verspreid over geheel Armenië. Khatchkars hebben vaak de functie van gedenkstenen, ter gelegenheid van belangrijke gebeurtenissen in het oude christelijke Armenië. Er staan dikwijls gebeurtenissen op vermeld, zodat khatchkars in dat opzicht overeenkomst vertonen met andere kronieken in steen die we kennen uit de eeuwen voor onze jaartelling. Soms hebben Armeniërs rond een khatchkar een klein heiligdom gemaakt of kennen ze aan khatchkars ook een wonderbaarlijke betekenis toe. De khatchkar is voor Armeniërs wat het heiligenbeeld is voor rooms-katholieken en de icoon voor grieks-orthodoxen. Er zijn er duizenden van in Armenië. Ze staan vaak opgesteld in de open lucht. Ondanks het kruis op de stenen zijn khatchkars vooral symbolen van leven-uitdrukking niet alleen van Christus' lijden, maar vooral van zijn opstanding. Het zijn levensbomen. Dit wordt ook onderstreept door de bladvormige versiering die vaak in de khatchkar is gehouwen. Het achterliggende volksgeloof was dat het kruishout van Golgotha was gemaakt van de levensboom in Eden.
De khatchkar als symbool van leven geldt met name het type khatchkar dat 'amenaprkitch' (='Alverlosser' of 'Verlosser van allen') heet en een kruisigingsscène afbeeldt. Juist dit type khatchkar stelt het kruis voor als teken van overwinning op de dood, als symbool van wederopstanding. De khatchkars 'Verlosser van allen' kwamen op in de 12e eeuw.
Op de afbeelding staat een zo'n khatchkar uit die periode, afkomstig uit Etshmiadzin, de kerkelijke hoofstad van Armenië. Deze khatchkar laat in feite het moment zien waarop men zojuist begonnen is met de kruisafname. Linksboven neemt iemand Christus rechterarm af van de kruisbalk, rechtsonder haalt een figuur de spijker uit Jezus' linkervoet. Links staat een mannenfiguur, rechtsboven waarschijnlijk een vrouwenfiguur. Drie van de vier figuren rondom het kruis hebben duidelijk een aureool om het hoofd. Bij de linkerfiguur boven is een duidelijk aureool afwezig óf het is uitgebeeld door de stralen die er rondom zijn hoofd lijken te zijn. Mogen we in de vier figuren Jozef van Arimatea en Nikodemus zien, samen met Maria, de Moeder des Heren, en Johannes, de geliefde leerling? Of is de figuur rechtsonder toch een vrouwenfiguur en staan hiermee twee van de vrouwen die trouw onder het kruis bleven staan afgebeeld? Misschien is de figuur linksboven een soldaat.
Boven Jezus' hoofd staat het traditie-getrouwe woord: 'Jezus van Nazareth, Koning der Joden', nog verder naar boven zien we zon (met stralen) en maan, rijdend – zo lijkt het – op mythische hemeldieren. In het lijdensverhaal bij Lukas (23, 45) reageert de kosmos op Jezus'dood doordat de zon verduistert en in de latere oosterse hymnen over Christus' sterven hullen ook de maan en de sterren zich in rouw.
Jammer genoeg is bij deze khatchkar niet duidelijk of de ogen van Jezus gesloten of open zijn. De gekruisigde Christus met open ogen was in de vroeg-christelijke kunst het symbool van de Verrezene.
De verbondenheid van dood en verrijzenis die de khatchkar laat zien vinden we terug in het Johannes-evangelie en de vroeg-christelijke bronnen. Net als bij de synoptici staat bij Johannes het kruisgebeuren centraal. Maar Johannes denkt vanuit het resultaat dat Gods liefde door de kruisdood heeft bewerkt. De vraag waarom Jezus 'moest' sterven wordt in Johannes niet gesteld. Jezus heeft zijn dood niet gewild, maar de kruisdood is een gevolg van de botsing van goddelijke openbaring met een vijandige wereld. Het doel van Jezus' kruisdood is de voltooide liefde en zijn terugkeer naar de Vader. De dood is op zichzelf al een overwinning, omdat Jezus trouw blijft aan zijn zending en God aan Hem.
Evenals de synoptici sluit Johannes zijn evangelie af met de paasboodschap van Jezus' opstanding. Jezus die God openbaarde, die vanaf het begin in liefde met God verbonden was, kon niet door de dood worden vastgehouden. Voor Christus was de dood alleen een noodzakelijke doorgang op zijn teruggang naar de Vader. Dat de dood van Jezus niet het einde is, hebben de leerlingen ervaren. Gods boodschap van de opstanding van de gekruisigde Jezus heeft van begin af aan deel uitgemaakt van het spreken van de oergemeente. God heeft Jezus doen opstaan, de leerlingen zijn zich bewust geworden dat zijn persoon en zending niet zijn opgehouden bij zijn dood.
Het verhaal van Johannes is daarom een 'two-level drama': de tekst bevat twee tijdsdimensies. Het Johannesevangelie bekijkt kruis en verrijzenis als een geheel; beide thema's vloeien in elkaar over, de tijd vóór en na de opstanding, de aardse Jezus en de verrezen Christus. Dit alles is een ervaring van de Geest. Het is de Geest die de leerlingen (en ons) in staat stelt Jezus' leven en boodschap te herinterpreteren als een boodschap van Pasen!
Sporen in vroeg-christelijke literaire bronnen zijn pas goed zichtbaar in liturgische teksten vanaf de 4e eeuw. Het ineenvloeien van kruis en verrijzenis is niet exclusief oosters. Een voorbeeld van deze interpretatie van kruis en opstanding in het westen is Venantius Fortunatus (Italië/Frankrijk 530-610).
In zijn meest bekende hymne Vexilla regis zien we het duelleren van dood en leven (zoals later in Victimae pascali laudes). In zijn paaslied 'Nu bloeit de tijd getooid in 't stralend kleed van bloesem' (behorend tot de liturgie van de paasnacht, waarin de nieuwe christenen gedoopt werden) verbindt Venantius Fortunatus het thema van lente en opstanding op een eigen manier. Pasen is het begin van de lente. Dit zou betekenen dat de overwinning van Christus op de dood en het opengaan van nieuw leven na de winter bij elkaar horen. Maar het paasfeest keert de verhoudingen om: omdat Christus is opgestaan, verrijst de lente tot nieuw leven. We zien hier de opmerkelijke gelijkenis met het motto van de Zondag voor de Oosterse Kerken: 'Sta op, mijn gestorvene!' (hier gezegd tot Christus). Voor Fortunatus vormen allen die in de Heer zijn opgestaan – de oude heiligen en de nieuw geborenen in het doopwater – één en hetzelfde geheel. Daar behoort ook de tot nieuw leven gewekte natuur bij: de Schepper, die mens werd, aan het kruis hing en opstond, heeft haar uit de dood geroepen. De herleving van de natuur en de overwinning op zonde en dood vormen één wonder, dat gedragen wordt door het grootste wonder van Christus'/Gods' opstanding.
De eerste generatie Armeniërs in Nederland
(Met dank aan de Stichting Armeens-apostolische Kerk Amsterdam voor haar toestemming voor het plaatsen van dit bewerkte artikel op internet. Bron artikel: Bekius & Ultee, De Armeense kolonie in Amsterdam 1600-1800. Bewerking Kevork Manuelyan. Een uitgave van de Stichting Armeens-apostolische Kerk Amsterdam.)
Uit vroegere notariële aktes blijkt dat de eerste Armeniers omstreeks 1627 in Nederland zijn aangekomen. Ze waren kooplieden afkomstig uit Perzië. Hun namen worden echter in latere jaren niet meer genoemd. Hierdoor kunnen wij aannemen dat hun verblijf hier slechts voor korte duur was. Vanaf 1650 worden echter regelmatig Armeniërs vermeld. De laatste Armeniër in Amsterdam van de 'eerste generatie' heette Johannes di Aruthian. Hij was daar in 1774 geboren en stierf er in 1845. Tussen 1660 en 1670 was het aantal Armeniërs op z'n hoogst, namelijk 66. In 1687 was er een voorlopig minimum van 26 personen. Daarna begon het aantal Armeniërs weer te stijgen. In de eerste decennia van de achttiende eeuw zijn er jaren met meer dan 50 Armeniërs. In 1715 verbleven 71 Armeniërs in Amsterdam: het absolute maximum. In 1731 was hun aantal met meer 45 Armeniërs gedaald tot 26. Daarna begint een geleidelijke daling. In 1810 zijn er nog maar 5 Armeniërs. Over de gehele periode zijn in totaal 800 namen geteld.
Een akte uit 1714 bevat een veertigtal handtekeningen van intekenaren voor de bouw van een Armeense kerk. Men kan gevoeglijk aannemen dat dit cijfer betrekking heeft op het merendeel van de in Amsterdam woonachtige en op een groot deel van de daar tijdelijk verblijvende Armeniërs. Een akte uit 1717 is een verklaring van 'alle Armeense of Perzische kooplieden hier ter stede residerende' en bevat zeventien handtekeningen. Aangezien deze in het Nederlands gestelde akte handelt over de omgang tussen tolken en 'Armeense of Perzische kooplieden hier ter stede komende logeren' zou dit getal een schatting kunnen zijn van het aantal toen in Amsterdam woonachtige (en niet tijdelijk verblijvende) Armeniërs. Op een gravure van Fouquet, waar het uitgaan van de kerk is getekend, staan een twintigtal mannen afgebeeld en nog geen tien vrouwen en twee kinderen. Ook iets over kleine aantallen zeggen de tweeëntwintig kerkbanken op een inventarislijst uit 1874 van het niet grote en toen al reeds lange tijd buiten gebruik zijnde Armeense kerkgebouw. De Armeense kolonie in Amsterdam was bepaald niet groot en stond wat omvang betreft duidelijk in de schaduw van de Portugese Joodse Natie, de kleinste van de twee joodse Naties in Amsterdam.
In een aantal gevallen geven de notariële akten aan of Armeniërs uit Perzië of uit de Levant kwamen. Beide categorieën zijn van het begin af naar Nederland gekomen. In de zeventiende eeuw waren er meer Armeniërs van wie het bekend is dat ze uit Perzië kwamen. In de achttiende eeuw begon de positie van Armeense kooplieden in het Osmaanse Rijk te verslechteren. Halverwege de achttiende eeuw meenden christelijke onderdanen van het Osmaanse Rijk dat ze wegens hun geloof werden vervolgd. Bijgevolg kan godsdienstige vervolging in het Osmaanse Rijk de aankomst van de eerste Armeniërs in Amsterdam in de eerste helft van de zeventiende eeuw niet verklaren.
De Armeense bevolking van het Safawidishe Rijk kreeg in het begin van de zeventiende eeuw bijzondere rechten. Dit wegens hun steun voor Shali Abbas in een oorlog tegen de Turken. De Armeniërs in Perzië waren een factor van economisch belang omdat ze bekwame zijdehandelaren en ambachtslieden waren. Sommigen namen een bevoorrechte positie aan het hof in. Deze positie behielden Armeniërs in ieder geval tot het einde van de zeventiende eeuw. De eerste Armeniërs die uit Perzië naar Amsterdam zijn gekomen, kunnen dit dus niet hebben gedaan onder politieke of godsdienstige druk. Het is aannemelijker dat ze gedreven werden door het winstmotief.
Voor de verklaring van de min of meer blijvende komst van Armeniërs naar Amsterdam rond het midden van de zeventiende eeuw zijn bepaalde economische onvrijheden van de Republiek van belang. Rond 1630 werd het bij ordonnantie verboden met vreemde schepen goederen uit Turkije en Perzië in te voeren. Om hun belangen in Amsterdam te beschermen gingen Armeniërs Hollandse schepen bevrachten. En om hun verkoopkanalen veilig te stellen vertrokken sommige Armeniërs naar Amsterdam. Deze politiek bleef ten tijde van de Republiek ongewijzigd. In 1699 kreeg Marfin Gregory van een aantal Armeniërs volmacht om te onderhandelen met de Bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie over het vervoer van goederen met schepen van deze onderneming. De goederen waren in Nederland door Armeniërs gekocht en bestemd voor Perzië en Suratte (India). Ze betaalden deze goederen met penningen die ze hadden verkregen door verkoop in Nederland van andere goederen die over Moskou, Zweden en Nerva (Narwa) waren aangevoerd.
Verder is het van belang dat de beschermende maatregelen van de Republiek minder ver gingen dan die van Frankrijk en Engeland. Het octrooi van de Turkey Company in Londen uit 1581 en 1661 sloot vreemdelingen geheel tuit van de handel tussen Engeland en de Levant. In de achttiende eeuw voerde Frankrijk arrangementen in voor de handel op de Levant. Deze sloten dan wel niet direct vreemdelingen uit van de handel met de Levant, maar ze beoogden dit wel en hadden dit als gevolg. Franse kapiteins mochten geen artikelen aannemen die behoorden aan vreemdelingen of aan hen waren geadresseerd Goederen die met vreemde schepen waren aangevoerd, werden met twintig procent invoerrechten belast. Deze maatregelen van Engeland en Frankrijk leidden ertoe dat Armeense kooplieden hun handel op Amsterdam richtten en bijdroegen aan de stapelmarkt in deze stad.
Welke plaats namen de Armeniërs in het leven van de stad Amsterdam in? Was hun rechtspositie wankel, of had deze een duidelijke basis? Hoe sterk was de economische positie van Armeniërs? Waren ze leidinggevend in de handel in bepaalde produkten, wisten ze behalve in de handel ook in de nijverheid door te dringen? En welke was hun sociale positie? Werden ze geleidelijk aan steeds meer opgenomen door de autochtone bevolking? Of vormden ze een afgezonderde minderheid met eigen godsdienst en gewoonten?
De rechtspositie van de Armeniërs in Amsterdam was in meerdere opzichten gunstig. De handelsverdragen van de Republiek met Turkije en Perzië sloten de vestiging van Armeniërs in Nederland niet uit. De burgemeesters van Amsterdam waren van mening dat het weren van buitenlanders nadelig was voor de welvaart. Verschillende Armeniërs in Amsterdam kochten het poorterschap. Hoewel de notariële akten hierover geen uitsluitsel geven, kan worden aangenomen dat Armeniërs die in Amsterdam zijn gestorven of met een Amsterdamse vrouw zijn getrouwd poorter zijn geweest. In tegenstelling tot de Parnassiem van de twee Joodse Naties in Amsterdam, die niet alleen het kerkelijk maar ook het bestuurlijk gezag vormden, hadden Armeense priesters en kerkmeesters slechts een kerkelijke jurisdictie. Voor civiele en strafrechtelijke zaken vielen de Armeniërs onder de Amsterdamse rechtspraak.
Ook in ander opzicht was de rechtspositie van de Armeniërs gunstig. Het handelsverdrag tussen Nederland en Turkije bepaalde voor wederzijdse onderdanen vrijheid van godsdienstoefening. Na een verzoek daartoe van Armeense kooplieden stond het stadsbestuur van Amsterdam op 30 januari 1714 de oprichting van een gebouw voor de uitoefening van hun godsdienst toe. Dit gebouw verrees spoedig aan de Krom Boomssloot en werd in 1749 uitgebreid en verfraaid. Men kan aannemen dat deze Armeniërs hiervoor toestemming kregen omdat de hiërarchie van hun kerk het gezag van de paus te Rome niet erkende. De tegen papisten gerichte plakkaten waren dus niet van toepassing. Daarnaast waren er de precedenten van de Hoogduitse en Portugese synagogen uit 1671 en 1675. Overigens zou een protestant bij het zien van de gravure van een godsdienstoefening in de Armeense kerk uit Wagenaars Amsterdam in Zijne opkomst uit 1756 overeenkomsten met een katholieke godsdienstoefening kunnen bespeuren.
Armeniërs hadden reeds voor een meer blijvende vestiging in Amsterdam een vaste plaats in het economisch leven van de stad. De versie uit 1611 van Basts gravure met een panorama van Amsterdam vermeldt Perzen die zijde en edelstenen aanvoeren. (Tot in de achttiende eeuw werden zelfs Armeniërs uit Turkije als Perzen aangeduid.) Blijkens de eerste afbeeldingen van de in 1611 ingewijde Beurs hadden tenminste personen in oosterse kledij toegangsrecht. Volgens de plattegronden hadden Armeniërs een eigen plek, tussen paal 12 en 13. De Armeniërs waren ook vroeg ingeschreven bij de Amsterdamse Wisselbank.
Door de jaren heen bleven Armeniërs in ruwe zijde en edelstenen handelen. Andere goederen die vermelding vinden zijn Turks garen, kameelhaar, geitenhaar, krenten, vijgen, rijst en koffiebonen. Teruggevoerd werden (Leidse) lakens, linnen en trijp. Ook meubels in Hollandse stijl werden uitgevoerd.
Armeniërs dreven niet alleen handel op de lange afstand. Ze waren ook bij het intereuropese handelsverkeer betrokken. Ze haalden walvistanden uit Archangelsk, barnsteen uit Dantzig en spiegels uit Venetië. Ze verscheepten porselein naar Petersburg. De Hollandse tegels in de kerk van Santa Maria te Cadiz zijn daar door toedoen van de Armeniërs terechtgekomen. Op de Amsterdamse Beurs handelden Armeniërs bovendien in schuldbrieven actiën, obligaties en wissels.
Leidinggevend waren Armeniërs op geen enkel gebied. Reeds lang voor Armeniërs zich meer blijvend in Amsterdam begonnen te vestigen, hadden joden en Antwerpenaren zich in de zijdehandel en zijderederij geëtaleerd. Armeniërs zijn niet doorgedrongen in de omvangrijke zijdeverwerking die Amsterdam heeft gekend. Van slechts één Armeniër is bekend dat hij bij de vervaardiging van stoffen was betrokken. Jan Gregory was in 1742 mede-eigmaar van een kamelotmolen bij Haarlem. (Kamelot is een weefsel van kameel- of geitenhaar en wol.) Dit aandeel had hij van de vader van zijn Nederlandse vrouw geërfd. Mogelijk handelden Armeniërs in zo veel goederen omdat geen handelstak zo ver ontwikkeld was dat specialisatie daarin renderend was. Maar het is ook niet uitgesloten dat de verscheidenheid aan goederen op een zwakke economische positie duidt.
In Amsterdam hebben Armeniërs zich slechts met één tak van produktie beziggehouden. Van 1660 tot 1718 kende Amsterdam een door Armeniërs geleide drukkerij van Armeense boeken. Zoals het opschrift boven de deur van de Armeense kerk op de Krom Boomssloot leert, heeft de Armeense taal een eigen letterschrift.
Er werden voornamelijk godsdienstige boeken voor de uitvoer gedrukt. Er verschenen drieënvijftig titels. In 1666 verscheen de eerste in het Armeens gedrukte bijbel Eerder was geprobeerd deze in ltalië te drukken, maar dit stuitte op moeilijkheden met de Inquisitie. In 1694 werd een partij van 8000 boeken uitgevoerd naar Smyrna, waarvan er 6000 bij een aardbeving verloren gingen. In 1699 plaatste Martin Gregory een order voor 250 behoorlijk in banden ingebonden in het Perzisch gedrukte muziekboeken (characan). In de bibliotheken van de Gemeente Universiteit te Amsterdam en de Rijksuniversiteit te Leiden zijn exemplaren bewaard van in Amsterdam gedrukte Armeense boeken.
Vanzelfsprekend waren deze Armeense drukkers, net als de joodse, geen concurrenten voor de Nederlandse. Het is niet uitgesloten dat Armeniërs, net als joden, uit bepaalde gilden zijn geweerd. Maar omdat de archieven van de Amsterdamse gilden niet bewaard zijn gebleven, kan hierover weinig stelligs worden beweerd. Toch is het opvallend dat de twee Armeniërs van wie bekend is dat ze gildenbroeders waren, tot de weinige gilden behoorden die joden toelieten. In 1755 deed Martin Gregory III het apothekersexamen. Jacobus d'Avetik (1717-1806) was lid van het makelaarsgilde. In ieder geval hadden Armeniërs in Turkije en Perzië meer beroepen dan dat van koopman.
Sommige Armeniërs waren kapitaalkrachtiger dan anderen. In de tweede helft van de achttiende eeuw bezat Alexander di Massé het buitenhuis Welgelegen met dubbele pleziertuin aan het Oetgerspad in de Watergraafsmeer en had Johannes de Jacob Galdar aldaar een buitenhuis aan de Schagerlaan. In Amsterdam zelf woonde Galdar op de Fluweelenburgwal. Dit deel van de huidige Oudezijds Voorburgwal bij de Lommertbrug was tot in de zeventiende eeuw een plaats waar burgers van deftige stand woonden. In 1749 bekostigde Johames di Minas de uitbreiding van de Armeense Kerk en Arachiel di Paulo de verfraaiing van het interieur. In 1748 legde Avet Jeremias zijn laatste wilsbeschikking vast. De twee zonen van zijn broer in Constantinopel kregen elk f 20.000,- en de dochter van zijn broer f l5.000,- De drie zonen van zijn zuster in Constantinopel kregen elk f l5.000,- en de dochter van zijn zuster f l3.000,-. Volgens een van de vele andere bepalingen kreeg de keukenmeid f 200,-.
Andere Armeniërs stierven minder rijk. In 1668 legateerde Simon Mali onder meer f 300,- aan de pastoor op het Begijnhof en f 200,- aan de pastoor van de katholieke Franse kerk op de Bloemmarkt, bedragen die niet groot genoemd kunnen worden. De in 1775 overleden Arutiun di Gazar had een schuld van f 73.580,- bij Serkies di Oran Sorap en Apel di Georgebeek in Astrakan en van f 15.207,- bij Pietro di Lavagetti in Petersburg. In 1779 kon de priester Megrdiech zijn begrafenis niet betalen en moest Alexander di Massé de rekening voldoen.
Weer andere Armeense kooplieden gingen failliet of vertrokken met de noorderzon. Zo berichtte in 1753 Elben de Hocliepied, ambassadeur bij de sultan, over Mattheus di Owan, die in stilte uit Amsterdam was gevlucht met achterlating van vele schulden. Pas in 1777 verklaarden de crediteuren van deze Armeense koopman zich akkoord met het afwikkelingsbeleid der sekwesters. Dit wat betreft de economische positie van verschillende Armeense kooplieden.
Een aantal indicaties werpt enig licht op de sociale positie van Armeniërs, in het bijzonder op hun mate van integratie in de Nederlandse samenleving. Hoewel bepaalde Armeense kooplieden soms schulden niet voldeden, getuigden verschillende Hollandse kooplieden ten overstaan van een notaris over de goede naam van Armeense kooplieden. In 1704 verklaarden Hendrick Ackerman, Otto Sobbe, Wessel Beuningh, Jacob Atting, Arent Westerhout en Willem Sobbe op grond van eigen ervaring dat alle Perzische kooplieden die uit Ispahan naar Amsterdam komen en op de Beurs en andere gangbarre plaatsen zaken doen, mensen van eer, trouw en waarheid zijn. Dit duidt op aanvaarding in brede kring.
Een andere aanwijzing betreft de taal. Het percentage van alle Armeniërs dat bij de notaris de Nederlandse taal gebruikt, ligt rond 1650 al bij de twintig procent. Hun rol van bemiddelaar in de Levant zal hieraan niet vreemd zijn geweest. Daarna stijgt dit percentage geleidelijk. Vanaf 1700 schommelt het rond een procent of vijftig. Aan het eind van de achttiende eeuw gaat het oplopen. Sommige Armeniërs vernederlandsten hun naam. Sirkus Bogos noemde zich Joris Paulusz, en Eghegia di Petros Elias Pietersz.
Vanzelfsprekend moeten deze gegevens worden bezien tegen de achtergrond van het percentage in Amsterdam geboren Armeniërs. Dit percentage is rond 1730 een procent of vijftig geworden. Daarna daalt het tot in de jaren zestig van de achttiende eeuw tot een procent of twintig om vervolgens opnieuw te stijgen. Het percentage niet in Amsterdam geboren Armeniërs dat bij de notaris toch Nederlands gebruikt schommelt zowel in de zeventiende als in de achttiende eeuw rond de twintig procent. Zowel de gegevens over het gebruik van de Nederlandse taal als die over geboorteplaats wijzen in de richting van een geleidelijke integratie van Armeniërs in de Nederlandse samenleving een integratie welke niet volledig wordt.
De gegevens over huwelijken van Armeense kooplieden wijzen in eenzelfde richting. Een akte uit 1784 vermeldt dat Maria di Gabriel uit Smyrna kwam om te huwen met de in Amsterdam woonachtige Arachiel di Jesaias Savalan. Dit is de enige duidelijke aanwijzing over een Armeense vrouw uit Turkije of Perzië in de Republiek. Van vijf Armeniërs is bekend dat ze een vrouw in Turkije of Perzië hadden. Voor een vijftig Armeense kooplieden kon worden vastgesteld dat ze met Nederlandse vrouwen trouwden. Iets minder dan tien van deze huwelijken hadden vóór 1700 plaats. Iets meer dan tien met Nederlanders gehuwde Armeniërs stierven na 1800. Een enkele maal maakte een notariële akte gewag van geldelijke steun voor een buitenechtelijk kind. Blijkens de collecties van het Rijkspenningenkabinet te Den Haag en van de Hermitage in St. Petersburg lieten sommige Armeniërs bij bijzondere familiegebeurtenissen gouden of zilveren penningen slaan. Dit laatste duidt niet alleen op welstand, maar ook op overname van een Amsterdamse gewoonte.
In tegenstelling tot de joden, die over eigen begraafplaatsen beschikten, hadden de Armeniërs geen eigen begraafplaats. Van een vijftig Armeniërs is vastgesteld dat ze in de Oude Kerk zijn begraven. Er zijn er ook in de Nieuwe Kerk, een andere protestantse kerk met hoog aanzien, ter aarde besteld. Dit gegeven duidt ook op een betrekkelijk verregaande integratie.
De plaats van woonhuizen van Armeniërs in Amsterdam blijkt op een geringere mate van integratie te wijzen. De notariële akten geven voor een 110 Armeniërs de namen van de straten waar hun woonhuizen staan. Hiervan woonden er 71 in de wijken 10, 11 en 12, de districten ten oosten van de Nieuwmarkt, rond de Kromme Waal, Koningsstraat, Recht Boomssloot en Krom Boomssloot. Dit gebied net buiten de oude stadsmuren was in een keur van 1591 aangewezen als vestigingsplaats voor zijdeververijen. Ook de vervaardiging van lakens had hier plaats. In dit verband kan worden vermeld dat kelders en zolders van woonhuizen van Armeniërs dienst deden als pakhuizen en dat de daar opgeslagen balen zijde werden gewogen op de waag op de Nieuwmarkt. De betrekkelijke sociale isolatie was dus geen bedoeling van overheidsoptreden, maar een onbedoeld gevolg van economische overwegingen van de betrokkenen. Pas na 1750 stijgt het percentage Armeniërs dat in andere wijken buiten de oude stadsmuren woont.
Het meest eigene van de Armeense kolonie in Amsterdam kwam in 1714 Op bijzonder zichtbare wijze tot uitdrukking met de bouw van een Armeense kerk. Er bestaat een inventarislijst uit 1703 van een Armeense schuilkerk in de Koningsdwarsstraat. In 1665 wordt al een Armeense priester genoemd. Het huis in de Koningsstraat uit 1765 met een gevelsteen vol Armeense letters werd door de Armeense priester Johannes di Minas bewoond. Priesters waren getuige bij transacties, wikkelden de schulden van overleden kooplieden af, en dergelijke. Lidmaten vermaakten bij overlijden geld aan de kerk. Soms was dit de opbrengst van de verkoop van een huis, een andere keer de huuropbrengst van een pand. Bargan di Arachiel schonk in 1788 f 10.000,- een bedrag dat belegd moest worden in obligaties. Hoewel de kerk klaarblijkelijk een belangrijk bindmiddel was, is van enkele Armeniërs bekend dat ze katholiek zijn geworden. De in 1845 overleden Joliannes di Artithian was luthers.
Behalve hun godsdienst hebben Armeense kooplieden hun klederdracht gehandhaafd. Niet alleen op zeventiende-eeuwse schilderijen en gravures van de Beurs komen in oosterse kledij gehulde personen voor, ze staan ook afgebeeld op de bekende schilderijen van Berkheyde van het stadhuis op de Dam. Op de in 1785 door Fouquet vervaardigde gravure van het uitgaan der Armeense kerk dragen de mannen nog altijd hoge hoofddeksels. De vrouwen zijn naar Europese mode gekleed.
De gravures en de schilderijen uit de zeventiende eeuw van de Beurs en de Dam duiden erop dat Armeniërs waren aanvaard als een onderdeel van het straatleven. Ze symboliseerden het kosmopolitische element van de beide locaties. Maar ook op afbeeldingen van andere delen van Amsterdam komen personen voor die als Armeniërs geïdentificeerd zouden kunnen worden. Armeniërs woonden bij de Nieuwmarkt en zowel op een afbeelding van de Nieuwmarkt door Dapper uit 1663 als door Schoute uit 1760 komen personen in oosterse kledij voor. Dit is een nog sterkere aanwijzing dat Armeniërs een deel van het dagelijks leven waren. Het is bekend dat Rembrandt 'Turkse tronies' heeft geschilderd. Misschien hebben Armeniërs model voor hem gestaan. Deze zijn allemaal indicaties dat Armeniërs sterk waren opgegaan in het leven in Amsterdam en dat zij door hun godsdienst en kleding herkenbaar zijn gebleven.
Wanneer hield de ‘eerste’ Armeeense kolonie op te bestaan? Een dergelijke vraag kan niet met één jaartal worden beantwoord. In 1874 werd uiteindelijk het gebouw van de Armeense kerk verkocht, maar in 1835 was het laatste lidmaat der Armeense kerk al gestorven (er was een lange strijd over de vraag aan wie de kerk toebehoorde). Deze persoon was de in 1760 in Smyrna geboren Stephan di Gabriel. Hij was getrouwd met Christina Binner en overleed onvermogend en kinderloos. Het laatste jaar waarin de kerk een priester had was 1806.
Waarom hield de Armeense kolonie op te bestaan? Trokken Armeniërs in de Franse tijd weg wegens de plotselinge verslechtering van het economisch klimaat? Of stierf de Armeense kolonie in de tweede helft van de achttiende eeuw langzaam uit omdat er, wegens de gestage achteruitgang van de Republiek, geen nieuwe Armeense handelaren meer bij kwamen? De gegevens over het aantal Armeniërs in Amsterdam en over hun herkomst wijzen in de richting van een geleidelijke achteruitgang. In ieder geval blijkt niet uit notariële akten dat Armeniërs zijn weggetrokken. Ook moest in het jaar 1806 de handel in Nederland de zwaarste slag nog krijgen. Wel raakte in de achttiende eeuw de Amsterdamse stapelmarkt geleidelijk in verval. Dan waren er de grote financiële crises van 1720, 1763 en 1772-'73. De handel op Perzië liep in het midden van de achttiende eeuw terug door de val van de Safawidische dynastie en het verval van het Mogol Rijk.
De handel tussen Nederland en de Levant geeft een iets ander beeld te zien. In de achttiende eeuw hebben Hollandse kooplieden verschillende malen bij de Staten-Generaal aangedrongen op wettelijke maatregelen die een verzwakking beoogden van de concurrentiepositie van Armeense kooplieden in de Levant, maar ook wel van Armeniërs in Nederland. Enkele van deze verzoeken werden ingewilligd.
Om produkten met Hollandse schepen te vervoeren moesten Armeense kooplieden in de Levant, net als de Hollandse, consulaatrechten (tanza) betalen. Voor de aanvoer via Moskou gold deze bepaling aanvankelijk niet. Toen Armeniërs aan het begin van de achttiende eeuw steeds meer van deze handelsweg gebruik gingen maken, drongen de Directeuren van de Levant er bij de Staten-Generaal op aan dat ook over deze goederen tanza moest worden betaald. De Staten-Generaal willigden een verzoek hiertoe voor het eerst in 1703 in. Daarna moest er om de twee jaar een nieuw verzoek tot heffing worden ingediend. Het is in dit verband niet zonder belang dat Armeniërs vaak goederen aan Armeniërs verscheepten.
In 1754 zond de Nederlandse ambassadeur bij de sultan een memorie aan de Staten-Generaal waarin hij, ter bescherming van de Nederlandse koopman in de Levant, aandrong op beschermende maatregelen als die van Frankrijk. Het antwoord was dat de negotie vrij is en vrij blijft. Wanneer enige kooplieden in 1762 aan de Staten-Generaal de alleenhandel op Egypte vragen, wordt dit verzoek afgewezen. In 1669 verboden de Staten-Generaal dat Nederlanders met onderdanen van de sultan (dat wil zeggen: onder meer Armeniërs in de Levant) associaties aangingen. Armeniërs in Turkije die naar Nederland verscheepten betaalden namelijk meer tanza dan Nederlandse kooplieden in de Levant. Associaties tussen Nederlanders en Armeniërs (en andere rayas, niet-moslims in het Osmaanse Rijk) leidden tot toepassing van het lagere tarief voor Nederlanders.
In de loop van de achttiende eeuw liepen voor Armeniërs in de Levant de relatieve kosten van handel op Nederland dus op. Daarnaast werd het voor hen in de achttiende eeuw steeds aantrekkelijker om handel met andere Europese landen dan Nederland te drijven. In 1699 sloot de sultan een verdrag met Polen, in 1737 met Zweden, in 1740 met Napels, in 1747 met Frans van Toskane (Hamburg), in 1756 met Denemarken, in 1761 met Pruisen en in 1782 met Spanje. Bij deze verdragen werden deze landen voor rayas (joden, Grieken, Armeniërs) opengesteld. Vooral de concurrentie van Hamburg baarde de Directeuren van de Levant en de Staten-Generaal zorgen. Als Armeniërs in de Levant verboden zou worden met hun waren naar Nederland te komen, dan zouden hun goederen niet door Nederlandse handelaren naar Nederland zijn verscheept maar door Armeense naar Hamburg.
Met het verval van de stapelmarkt hielden Armeniërs op naar Amsterdam te komen. Door hun sociale integratie bleven de in Amsterdam woonachtige Armeniërs daar, maar juist door deze integratie stierf de Armeense kolonie ook uit.
Achtergronden van de Armeense christenen
De Armeense christenen zijn oosterse christenen. Vanaf de komst van het christendom in het land zijn de Armeense christenen een geheel eigen weg gegaan, origineel, soms eigenzinnig, creatief, dichterlijk, moedig en volhardend. Het is een weg ook van moeilijkheden binnen en buiten zijn gemeenschap. Hieronder zijn enkele trekken geschetst, om deze Armeense christenen meer bekendheid te geven.
Armenië is een zelfstandig land ten zuiden van het Kaukasusgebergte. Het ligt midden tussen de Zwarte en de Kaspische Zee in, in een bergachtig gebied ten zuidwesten van de zogeheten 'Kleine Kaukasus'. Het is ongeveer even groot als Nederland maar heeft amper 4 miljoen inwoners. We kunnen erover twisten waar de geografische grens tussen Europa en Azië precies ligt, Armenië zelf beschouwt zich als een Europees land.
Armenië was buiten enkele periodes van zelfstandigheid in de Oudheid vrijwel altijd onderhorig aan andere staten zoals Perzië, het Romeinse Rijk, het Byzantijnse Rijk, de verschillende Arabische moslim-rijken, het Osmaanse Rijk en Rusland/de Sovjet-Unie. Sinds 1991, na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, is Armenië weer onafhankelijk.
De geschiedenis van Armenië reikt ver terug naar de periode vóór onze jaartelling. In het land heeft een pre-Armeense bevolking met een eigen godsdienst en cultuur bestaan (Rijk van Urartu, 900-600 v.C.; verwant met de Churrieten of Chorieten die rond 2000-1700 een machtig volk in Oost-Turkije vormden en ook worden genoemd in de bijbel, zie o.a. Gen 36 en Deut 2). Het huidige Armeense volk ontstond toen mensen met een Indo-europese taal en cultuur (proto-Armeniërs) het gebied binnentrokken (600-500 v.C., vanaf de westelijke oever van de Eufraat waar ze rond 1200 v.C. vanuit Thracië waren beland). Zij vermengden zich met de autochtone bevolking en legden deze hun taal op. Het Armeens vormt binnen de grote Indo-europese taalfamilie een geheel eigen groep, zoals bij voorbeeld dichter bij huis het Albanees dat ook is. Taalkundig gezien zijn Armeens en Nederlands – ook een Indo-europese taal – achterneven van elkaar.
De Armeniërs van de Oudheid hadden een 'heidense' godsdienst, die zich onder andere kenmerkte door veelgodendom en sterke verwantschap vertoonde met de godsdienst van de naburige Perzisch-talige volkeren (die overigens ook tot een weer andere groep van de Indo-europese taalfamilie behoren). Het Armeense pantheon werd later vereenzelvigd met de Griekse goden.
De huidige Armeniërs voeren hun vroegste christendom terug op de apostelen Judas-Thaddeüs en Bartholomeüs die in het land gemissioneerd zouden hebben. Om deze reden noemt de orthodoxe kerk van Armenië zich 'Apostolisch', gesticht door een apostel, een directe leerling van Jezus Christus zelf. Historisch waar is dat er in de eerste eeuwen na Christus christenen in Armenië waren, zij het als een zeer kleine minderheid. Vergelijk het met Nederland; ook hier woonden in de Romeinse tijd en kort daarna al christenen, maar de officiële kerstening begint met de komst van Willibrord in de 7e eeuw.
Armenië was in de Late Oudheid een twistappel tussen de twee grootmachten van die tijd: het Romeinse Rijk en het Perzische Rijk, aartsvijanden. In dit politieke krachtenveld varieerde de status van Armenië van een redelijk zelfstandig koninkrijkje tot een deel van het Romeinse Rijk of Perzië. Armenië werd soms ook opgedeeld tussen die twee rijken, of later tussen het Byzantijnse Rijk en het gebied van de moslim-Arabieren (na de 7e eeuw).
Eind 3e eeuw was Armenië een koninkrijk onder koning Tiridates. Eerst vervolgde hij het christendom, maar later accepteerde hij het als de godsdienst van zijn rijk. Dat was in 301 na Christus. Dit is wat Armeniërs over de hele wereld dit jaar vieren met het 1700-jarig jubileum van het Armeense christendom. Vanaf het einde van de 3e eeuw had Gregorius in Armenië gemissioneerd. Hij was een christen (volgens de traditie van Armeense komaf) uit Cappadocië (huidige centraal Turkije). In Cappadocië was toen het Grieks de officiële taal en ook zijn christendom was Grieks van traditie. De missionaris Gregorius, eerste bisschop in Armenië, werd een heilige van de Armeense kerk en van heel de kerk; en kreeg als eretitel 'Gregorius de Verlichter'. In het christelijk Grieks heet de doop 'verlichting'. Missie werd in Armenië niet alleen bedreven vanuit Grieks Cappadocië. Er waren ook missionarissen uit Mesopotamië. Zij spraken Syrisch, de christelijke vorm van het Aramees (niet te verwarren met Armeens!). In de eerste tijd van het Armeense christendom werd de liturgie dan ook gevierd in zowel het Grieks als het Syrisch, volgens de lokale ritussen van de streken waar de missionarissen vandaan kwamen. Een gedeelte van de Armeense geloofsgemeenschappen heeft later zelfs een tijd gehoord tot de Kerk van het Oosten (met een onjuist naam wel 'nestoriaanse' Kerk genoemd), een Syrischtalige kerk van Zuid-Mesopotamië.
Een eeuw na de komst van Gregorius de Verlichter schiep de Armeense monnik Mesrob Mashtots het Armeense alfabet. Men kon nu de eigen Armeense taal schrijven en men ging ook de liturgie in het Armeens vieren. Deze liturgie werd het meest gevormd naar het voorbeeld van de Griekse liturgie van Cappadocië, maar met Syrische elementen. Doordat men al heel vroeg op pelgrimstocht naar Jeruzalem ging en zich daar zelfs Armeense monniken vestigden, onderging de Armeense kerk een grote invloed van de christelijke liturgie van de H. Stad.
De Armeense liturgie is zeer plechtig. De Armeense kerk heeft een indrukwekkende zangcultuur. Ze kent een grote hoeveelheid hymnen. In haar kerkliederen klinkt veel door van de tragiek van haar geschiedenis én de kracht van haar christelijke geloof, in een worsteling tussen dood en leven, in een spanning tussen kruis en opstanding.
De huidige Armeense ritus lijkt het meest op de Byzantijnse liturgie, waarvan de Armeniërs ook later veel over hebben genomen. Maar er zijn ook belangrijke verschillen: zo kennen de Armeniërs minder belang toe aan de iconen, en hebben ze wel een afscheiding tussen altaarruimte en schip in hun kerkgebouwen in de vorm van een reusachtig gordijn, maar geen iconostase (iconenwand). Met alle verwantschap in traditie hadden de Armeniërs ook belang bij een duidelijk onderscheid.
De Armeense kerk leefde immers al vrij snel in een zekere spanning met de naburige Byzantijnse kerk, wat wij nu de Grieks-orthodoxe kerk noemen. Toen in het Romeinse Rijk het Concilie van Chalcedon werd gehouden in 451, waren de Armeniërs in oorlog met Perzië. Hun kerkelijke leiders konden niet aanwezig zijn bij dit concilie. Toen ze begin 6e eeuw kennis namen van de beslissingen van dit concilie herkenden ze daar niet hun oude christelijk geloof in en wezen ze het Concilie van Chalcedon af. Daarmee schaarden ze zich in de rij van de Syrisch-orthodoxe (in het Midden-Oosten en later ook in India), Koptische en Ethiopische kerken die dit Concilie eveneens niet erkenden. Met hen hoort de Armeens-orthodoxe, of beter: de Armeens-Apostolische, Kerk tot de oriëntaals-orthodoxe kerken. Met de Byzantijnse kerk die hen vaak – in het kielzog van annexatiepogingen door de Byzantijnse staat – tot erkenning van het Concilie van Chalcedon wilde dwingen, was de relatie eeuwenlang slecht. In de moderne tijd zijn de relaties tussen de Armeense kerk en de kerken die uit de Byzantijnse kerk zijn voortgekomen, de oosters-orthodoxe kerken (van de Grieken, de Russen, de Roemenen etc.), doorgaans uitstekend.
Met de westerse kerk zijn de verhoudingen door de eeuwen heen meestal beter geweest. Tijdens de Kruistochten (13e en 14e eeuw) nam men veel over van de westerse, Latijnse kerk. Zo is een vast onderdeel in de Armeense eucharistie het laatste evangelie, de Proloog van het Johannes-evangelie, dat sinds Vaticanum II in de romeinse ritus is afgeschaft. Ook de – reusachtig hoge – Armeense bisschopsmijter is overgenomen van de westerse katholieken.
Het oude Armenië was groter dan de huidige zelfstandige staat. De omvang van het land dijde uit of kromp in naar gelang de politieke wederwaardigheden. Tijdens de periode van de Kruistochten hadden de Armeniërs ook een eigen koninkrijk in het zuiden van Midden-Turkije, Cilicië. Toen dit Armeense koninkrijk ten onder ging als zelfstandige staat, bleven daar tot de Eerste Wereldoorlog veel Armeniërs wonen. Ook gebieden in Oost-Turkije en Azerbeidzjan waren oorspronkelijk Armeens of hadden een belangrijke Armeense bevolking. De berg Ararat, zeer belangrijk voor de Armeniërs omdat het bijna een soort Heilige Berg is, ligt in Turks Armenië en niet in de staat Armenië zelf. Het Armeense nationalisme ziet ongetwijfeld met verdriet deze gebieden in de handen van andere machthebbers. De Armeniërs leven in spanning met Turkije en Azerbeidjan: de volkerenmoord van 1915 door het Osmaanse Rijk en de oorlog tussen Armenië en Azarbeidzjan (1987-1994) om de Armeense enclave Nagorno-Karabach zijn genoegzaam in het nieuws geweest.
Armeens-Apostolische Kerk, een diasporakerk
Door hun geschiedenis zijn Armeniërs overal ter wereld terecht gekomen, vooral in landen van het Midden-Oosten en in westerse landen. Dit gebeurde vanwege de handel (vanaf de 18e eeuw zijn er Armeniërs in Nederland), maar ook door oorlog (Armeniërs vluchtten bijvoorbeeld uit Turkije tijdens en na de vervolgingen van 1915). De geschiedenis van het Armeens volk heeft ook kerkelijk zijn weerslag gehad. Aan het hoofd van de kerk stond de aarstbisschop, katholikos (= 'algemeen kerkelijk leider') genoemd. Er zijn echter in de loop van de tijd twee Armeens-orthodoxe jurisdicties ontstaan: in Etsjmiadzin, de oude kerkelijke hoofdstad van Armenië én in Cilicië, het zelfstandige koninkrijk ten tijde van de Kruistochten. De zetel van Cilicië verhuisde na de Eerste Wereldoorlog naar Libanon (Antelias). Deze twee 'katholikossaten' zijn volledig zelfstandig in bestuur, maar het katholikossaat van Cilicië erkent het ere-primaat van Etsjmiadzin over alle Armeense orthodoxen. De ook nog bestaande Armeense patriarchaten van Istanboel en Jeruzalem hebben een semi-zelfstandige status onder Etsjmiadzin. De orthodoxe Armeniërs zijn meer dan 4 miljoen in aantal, waarvan drie vierde in het oude Armenië (de staat Armenië en de omringende gebieden) woont.
Armeens-katholieke kerk, geünieerd met Rome
Vanuit het katholikossaat van Cilicië ontstond in de 18e eeuw een Armeens-katholiek patriarchaat van Cilicië, dat de eigen Armeense tradities heeft behouden en het primaat van de paus van Rome erkent (geünieerde kerk). Dit katholieke patriarchaat van Cilicië is gevestigd in Libanon (Bzommar). Het ontstaan van de Armeens-katholieke kerk was zeer pijnlijk voor de Armeens-Apostolische moederkerk, en hoewel tegenwoordig de contacten met het Vaticaan en de katholieke wereldkerk zeer positief zijn, steken van tijd tot tijd spanningen tussen Armeense orthodoxen en katholieken de kop op. Het aantal leden van de Armeens-katholieke kerk wordt geschat op 300.000 à 400.000 over de hele wereld, waarvan een derde in Armenië en het naburige Georgië.
Armeens-evangelische kerk, een afgewezen hervormingsbeweging
In de 19e eeuw onstond, eerst als een (verketterde) hervormingsbeweging binnen de Armeense Apostolische kerk en vrij snel daarbuiten, de Armeens-evangelische Kerk. Zij heeft vooral gemeenten in de emigratie (het Midden-Oosten, het Westen), maar ook als een kleine minderheid in Armenië zelf. Zij behielden niet de Armeense ritus en zijn qua kerkstructuur en liturgie westers-protestants (congregationalistisch). Er zijn mondiaal enkele honderdduizenden protestantse Armeniërs.
In de afgelopen jaren is de Armeens-Apostolische Kerk zeer actief geweest in de oecumene. De katholikos van Cilicië, Aram I, staat aan het hoofd van de Wereldraad van Kerken. Met de Rooms-katholieke Kerk zijn de relaties goed. Zowel de katholikos van Etsjmiadzin als die van Cilicië bezochten de laatste jaren de paus en gaven met hem uiting aan het gemeenschappelijke geloof in Christus. De onenigheid tussen verschillende christelijke kerken over het Concilie van Chalcedon is grotendeels uit de weg geruimd en de relaties Armeense kerk-Vaticaan mogen zich bijzonder in deze opening verheugen.
Christen zijn in Armenië en de diaspora
Armeense christenen zoeken in de hedendaagse situatie naar de betekenis van hun eeuwenoude geloof in Jezus Christus. Het gevaar bestaat dat de doelstellingen van de kerken en van het Armeense nationalisme onontwarbaar door elkaar gaan lopen. De kerk bestaat uit mensen met nationale gevoelens. Christen-zijn en Armeniër-zijn worden door velen als twee kanten van dezelfde medaille gezien. Toch leeft er een geest in de kerken die verder kijkt en die vanuit het evangelie streeft naar een waar opstaan vanuit moeilijke omstandigheden.
In Nederland streken in de 18e eeuw de eerste Armeense handelslui neer. Zij stichtten hun H. Geest-kerk in Amsterdam. Toen in de 19e eeuw de Armeense gemeenschap in ons land kleiner werd, werd het kerkgebouw verkocht en voor andere doeleinden gebruikt. In de jaren '80 van de 20e eeuw kocht de gemeenschap de kerk weer terug toen er vooral uit het Midden-Oosten steeds meer Armeense migranten naar Nederland kwamen. Zij vluchtten voor oorlog of wilden ontsnappen aan economische malaise. Naast Amsterdam hebben de Armeense orthodoxen een eigen kerk in Almelo. Verder houden ze in enkele andere steden hun liturgische vieringen in niet-Armeense kerkgebouwen. De priester van de Armeniërs in Nederland is vader Manuel Yergatian. Er zijn maar een handjevol geünieerden en protestanten onder de Armeniërs in Nederland.
Adressen
Armeens-Apostolische kerk van de H. Geest
Kromboomsloot 22, 1011 GW Amsterdam, tel. 020-6201107.
Armeens-Apostolische kerk van de H. Gregorius, Verlichter van Armenië
Chiel Dethmerstraat 1, 7603 SM Almelo, tel. 0546-861026.
Elk jaar op de vijfde zondag van Pasen (dat is de vierde zondag ná Pasen) bidden alle parochies in Nederland met en voor de Oosterse Kerken. Zo wordt de band met de Oriëntaalse en de Oosters-Orthodoxe kerken gevoed en wordt de verscheidenheid binnen de Katholieke Kerk gevierd door aandacht te geven aan de met Rome geünieerde kerken, die bovendien binnen de oecumenische relaties een heel eigen rol innemen. Onze vereniging biedt hiervoor een digitale poster en een preekschets aan. Het blad Overeen biedt achtergronden bij deze campagnezondag.